Terug naar overzicht

OP DEZE THESIS ZIT ©

International College for Research on Equine Osteopathy

 

Commerciële en rauwe voeding bij de hond.
Osteopatische verschillen en verbanden tussen deze twee voedingswijzen.

De aangepaste, niet originele versie.

Niets uit deze thesis mag worden overgenomen op welke manier dan ook, tenzij de auteur, Erwin van Gijtenbeek DVM, uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven ©

Deze thesis is opgesteld en aangeboden door dr. Erwin van Gijtenbeek dierenarts,
voor het behalen van het diploma osteopathie bij dieren aan het opleidingsinstituut I.C.R.E.O..
Promotor: Heleen Slebos, fysiotherapeute en osteopaat voor paarden en honden.

Mei 2009.

Voorwoord:

Als dierenarts ben ik altijd geïnteresseerd geweest in voeding bij dieren. Het is immers de brandstof en bouwstof van ons lichaam.

Verkeerde voeding kan naast allerlei andere oorzaken de reden zijn van een slecht functioneren van het lichaam.

Gelukkig heeft het lichaam een enorm zelfregulerend vermogen. Het kan dus vele negatieve gebeurtenissen aan zonder direct te overlijden. Een gebroken poot/been heelt, een virusinfectie kan het lichaam zelf herstellen en een wond geneest.

Ontstekingsreacties zijn reacties van het lichaam op een weefselbeschadiging. Ze zijn een normale reactie van het lichaam om te genezen. Een ontstekingreactie uit zich altijd in een roodheid van de aangetaste plek, een zwelling, pijn, warmte en een verminderde functie van de aangetaste plek.

Het lichaam zal dus op alle fronten de “homeostase”proberen te handhaven.

Aan dit zelfregulerend vermogen zit wel een grens. Als de grens overschreden wordt, ontstaat een ziekte. Als dit proces voortgaat kan het eindigen in neoplasie of zelfs de dood.

Om nu terug te komen op voeding, is het dus van belang dat het lichaam zo min mogelijk wordt vervuild. Efficiënte en kwalitatief goede voeding dus.

Momenteel zijn er twee voedingswijze voor honden. De commerciële vorm en de rauwe vorm. Het doel van mijn onderzoek is uit te zoeken welke osteopatische verschillen voorkomen tussen deze twee groepen honden. Als er blokkade verschillen bestaan, zijn die dan ook te verbinden aan de bloedresultaten gedaan bij beide groepen? Zijn er verschillen in residuen betreffende zetmeel, vet en eiwit in de ontlasting van beide groepen en zo ja wat heeft dit voor een osteopatische betekenis?

De vraag die ik wil kunnen beantwoorden is, welk voer er geadviseerd kan worden op grond van de osteopatische resultaten van dit onderzoek ?

Inhoud:

1: Inleiding

2: Commerciële voeding
a.   Geëxtrudeerde brok
b.   Geperste brok
c.   Diner
d.   Blikvoeding

3: Rauwe voeding
a.   Botten en vlees
b.   Organen
c.   Groente en fruit

4: Optimale voeding

5: Anatomie

6: Bezenuwing en relaties

9: Het onderzoek
a.    Uitvoering van het onderzoek
b.    Resultaten
c.    Discussie
d.    Bespreking resultaten
d1.  Bloed- en ontlastingsonderzoek
d2.  Osteopatische bevindingen en relaties
d3.  Ontlasting

10: Besluit / Summary

Literatuurlijst

Glossarium

Bijlage

 

1. Inleiding

Een gericht fokbeleid in vorm, kleur, grootte en karakter heeft tot alle nu bestaande hondenrassen geleid. Honden behoren tot de carnivoren*. Zoals zijn voorganger de wolf, zijn honden ingesteld op het eten van prooidieren. Commerciële hondenvoeding hebben wij mensen gemaakt, niet de hond. Een gericht fokbeleid op de adaptatie van commerciële voeding heeft niemand tot nu toe uitgevoerd.

In onze dierenartspraktijk is er een patiëntenverdeling van veertig procent commercieel gevoerde- en zestig procent rauw gevoerde honden. De commercieel gevoerde groep heeft meer klachten van het gebit, oren, huid, bewegingsapparaat, maag-darmstelsel en anaalklieren. Zouden er dan ook blokkade verschillen tussen deze twee verschillend gevoerde groepen honden kunnen zijn ? Totaal heb ik vijftig honden onderzocht. De helft commercieel- en de andere helft rauw gevoerd. Op alle honden heb ik de drie minuten test* uitgevoerd en de motiliteit* van de lever, darmen, en diafragma geïnventariseerd. De apertura thoracica cranialis* en het tongbeen heb ik buiten dit onderzoek gelaten. De reden is dat ik mij wilde beperken tot de voornaamste blokkades die in verband kunnen staan met de vertering. Naast dit osteopatische onderzoek heb ik bloed- en faecesmonsters afgenomen. Als er blokkade verschillen zouden zijn, wilde ik proberen aan te tonen of deze verbonden konden worden aan bepaalde afwijkende bloedwaarden. Een bijkomende vraag die bij mij opkwam is, of de gevonden blokkadeverschillen een verband kunnen hebben met de in deze alinea opgenoemde klachten, die meer in de commercieel gevoerde groep voorkomen.

Alle eigenaren van de deelnemende honden hebben een intake formulier moeten invullen. Zo kon ik beoordelen of een hond wel of niet kon deelnemen. ( zie bijlage.) De hond moet óf commercieel óf rauw gevoerd worden en dus niet beide voedingswijzen door elkaar. De leeftijd is tussen de vier en acht jaar oud. Mijn praktijkervaring heeft uitgewezen dat vier jaar een van de twee wijzen van voeren gebruikt te hebben, er voldoende zichtbare veranderingen ontstaan. Niet ouder dan acht jaar om ouderdomsklachten als spondylose of afwijkingen aan de interne organen te voorkomen. Deze zouden kunnen interfereren met het onderzoek.

Verder moeten de honden vrij van ontstekingsremmers, steroidaal of niet steroidaal zijn. Welk merk commerciële voeding heb ik buiten beschouwing gelaten. In de rauw gevoerde groep heb ik niet expliciet om een bepaalde stroming die binnen deze voedingswijze bestaat, gevraagd. Enkel rauw of commercieel gevoerd was van belang.

Uit de resultaten van deze inventarisering, wil ik de vraag kunnen beantwoorden welke voedingswijze aan hondeneigenaren geadviseerd kan worden, die voor de hond de minste storingen in het verteringsstelsel geeft en dus de minste osteopatische blokkades

Nu volgt een uiteenzetting van de verschillende voedingswijzen en productieprocessen van commerciële voeding.

 

2. Commerciële voeding

a. Geëxtrudeerde brok

Deze brokken zijn de krokante variant. Als je er druk op zet, breken ze uiteen. Het overgrote deel van de hondenvoeding bestaat uit deze variant. Als je de brok samendrukt hoor je het karakteristieke kraken. In water zet de brok tot vier maal de originele grootte uit en valt niet uit elkaar. Dit zie je in het braaksel van de hond vaak. Doordat de brokken slecht uiteen vallen zijn ze slechter bereikbaar voor de verteringsenzymen.

Het productie proces is een extrudatie. Op deze wijze worden de granen ontsloten en de celwand kapot gemaakt, zodat de hond de inhoud kan benutten. Het bestaat uit het samenvoegen van de noodzakelijke voedingscomponenten. Een eiwitproduct in de vorm van diermeel. Een vetbron van plantaardige- of dierlijke herkomst. De koolhydraatbron is afkomstig van granen. De vitaminen en mineralen van niet natuurlijke herkomst worden toegevoegd. De granen zijn het talrijkst aanwezig. Meer dat vijftig procent. De reden is dat zonder granen extrudatie niet kan plaatsvinden. Dit is de hoofdreden waarom het overgrote deel van de brok gevoerde honden aan overgewicht leidt.

Na deze samenvoeging van voedselcomponenten gaat het in een extruder. Dit is een grote metalen cilinder waarin zich een “worm” bevindt. Daar worden de nutriënten  onder hoge druk en een temperatuur van honderddertig graden Celsius door middel van deze “worm” richting een matrijs geperst. Deze matrijs kan allerlei vormen hebben, die het uiterlijk van het geproduceerde brokje bepalen. Zodra het brokje uit de matrijs komt, wordt het afgesneden door een circulerend mes en gaat het van een hoge druk naar de atmosferische druk. Hierdoor zet het brokje plots uit en krijgt het de uiteindelijke krokante vorm.

Onder de hoge druk en temperatuur vinden vele ongunstige processen op de voedselcomponenten plaats. Enkele van deze processen zijn, denaturatie*, hydrolyse*, oxidatie*, vorming van verbindingen tussen zetmeel en eiwit en zetmeel en vet. Na het extrudatieproces worden de brokken weer bespoten met aminozuren, vetten , vitaminen en mineralen ter compensatie van het verlies. Als stabilisatie worden er vaak conserveringsmiddelen aan toegevoegd. Ethoxyquine (E324), BHA (Butyl Hydroxyl Anisol E320) BHT Butylhydroxytolueen (E321). Geur-,kleur en smaakstoffen worden in vele gevallen toegevoegd om de opname van brok te bevorderen. Daarnaast is de brok compleet steriel geworden. Het bevat totaal geen bacteriën. Dus ook niet de positief aan de gezondheid bijdragende bacteriën.

De eisen op de verpakking van het brokvoer zijn beperkt. Een analyse, de houdbaarheidsdatum en de ingrediëntenlijst zijn vastgelegd als verplichte vermeldingen. Opmerkende dat de ingrediëntenlijst in volgorde van het meest aanwezige naar het minst aanwezige ingrediënt moet zijn opgemaakt. Alle overige tekst is aan de fabrikant overgelaten.

De hierboven vermelde extrudatie doet dus voedingscomponenten veranderen van structuur. Dit moet gevolgen hebben voor het verteringsproces binnen het maagdarm stelsel van de hond. Vele enzymen, actieve transporten, osmose ( zie blz. 51 ) en diffusie in verteringsprocessen verlopen daardoor minder efficiënt. De ontstane verbindingen tussen eiwit en zetmeel kunnen nadelig zijn voor de vertering. De lever wordt via de vena porta overladen met vele onnatuurlijke componenten die moeten worden omgebouwd tot natuurlijke stoffen, of tot excretie en secretie producten. De lever heeft dus extra werk. Vele stoffen worden niet opgenomen door het maagdarm stelsel, resulterende in volumineuze ontlasting bij deze vorm van voeding. Ethoxyquine, BHA en BHT zijn stoffen met bewezen carcinogene effecten. Humaan worden deze stoffen restrictief gebruikt. In commerciële diervoeders mogen deze stoffen nog steeds gebruikt worden. Het feit dat geur-, kleur-, en smaakstoffen worden toegevoegd om de honden aan het eten te houden is op zijn minst bedenkelijk.

 

b. Geperste brok

Dit is de tweede manier van brokproductie. Deze brokvorm is in de minderheid op de markt. De productie van deze soort brok is kostbaarder dan een geëxtrudeerde brok . De brok kenmerkt zich als een bikskorrel die je kan vinden in de paardenvoeding. De korrel is niet krokant en bij druk tussen je vingers valt de brok uit elkaar. In een glas met water valt de brok na een zekere tijd ook uit elkaar. Dit in tegenstelling tot de brok uit het extrudatie proces die enkel opzwelt.

Het productieproces is wederom het samenvoegen van alle voedingscomponenten. Het verschil met extrudatie is dat de massa verhit wordt tot rond de tweeënzeventig graden Celsius. Van overheidswege is dit verplicht. Pasteurisatie genaamd. Voedsel moet immers steriel zijn. Het overige proces is gelijkaardig aan het extrudatieproces. Vele bacteriën worden op deze wijze gedood. Wat ten koste gaat van de maag-darm fauna. De veranderingen van de voedselcomponenten zijn minder dan bij het extrudatieproces. Toch vindt verandering plaats die de opname en metabolisatie van voeding beperkt. Ook in deze voeding zitten veel granen. Een overgewicht bij de hond is dus te verwachten. De productie van deze brok leidt tot chemische veranderingen in de nutriënten en de ontlasting blijft volumineus. Wel minder als bij de vertering van een geëxtrudeerde brok.

Antioxydanten worden in deze voeding veel gebruikt in de vorm van vitamine E of C en selenium. Geur-, kleur- en smaakstoffen worden niet gebruikt. De reden is dat deze voeding veel van de originele geur en smaak heeft behouden, door de lagere temperatuur die in het productieproces gebruikt wordt.

 

c. Diner

Diners zijn opgebouwd uit droge graanvlokken en brokken die worden aangelengd met warm water. De gebruikte proteïne bronnen zijn vaak gluten of proteïne gels. Deze lijken sterk op stukjes vlees.

Ook deze voeding wordt geëxtrudeerd. Uiteraard is er weer veel verlies aan biologische beschikbaarheid van de voeding en is een overmaat aan granen aanwezig. Wederom een volumineuze ontlasting, omdat er veel onverteerbare componenten in zitten.

 

d. Blikvoeding

Deze voeding bestaat uit een mengsel van ingrediënten zoals vlees, vetten, zetmeel, vitaminen en mineralen en een overmaat aan vocht wordt gesteriliseerd, gepasteuriseerd of onder druk verpakt. Dit is afhankelijk van de pH* van de voeding. Groente, fruit en vis wordt over het algemeen onder hoge druk verhit en verpakt. Wederom gaat veel voedingswaarde verloren. De voeding is steriel zoals ook voor de diners en brokvoeding. Het steriel zijn van voeding is een eis die de overheid aan commerciële voeding stelt. Verhitting doet echter weer afbreuk aan de biologische beschikbaarheid van de voedingsstoffen.

De tweede manier van voeren is de rauw gevoerde hond. Botten, vlees, organen, groente en fruit wordt aan deze groep gevoerd. Ik ga in op de nutriënten, enkele verhoudingen en stromingen. Uiteraard worden niet alle voedingsfacetten van rauwe voeding in deze thesis besproken. Voor meer informatie verwijs ik u naar de literatuurlijst.

 

3.Rauwe voeding

a. Botten en vlees

Dit is het hoofdbestanddeel van de rauwe voeding. Zestig procent van de totale voedingsbehoefte. Het aandeel bot is gelijk aan het aandeel vlees. Dus vijftig procent van elk. Van belang is dat er geen dragende botdelen gegeven worden. Zoals een femur, een patella, een tibia of humerus. Deze zijn te hard en kunnen het gebit te vlot doen slijten. Ribben, borstbenen, wervels en schouderbladen met vlees zijn ideale delen om te voeren. Van vogels en klein wild kunnen alle botten met vlees gevoerd worden dus ook dragende delen. Bot vormt de ideale bron van calcium, fosfor en mineralen. De calcium fosfor verhouding* is altijd goed. Volledig in de natuurlijke niet bewerkte vorm. Enzymatisch dus goed verteerbaar. Het beenmerg bevat veel vitaminen ( A,D,E en K ) en mineralen en vetten. Gelijktijdig is het kauwen op bot een gebitsreiniging en geeft het honden een prettige sensatie. De hypothese is dat kauwen op een bot endorfinen en enkefalinen  zou vrijmaken in de hond. Deze geven de hond een rustgevend gevoel. Het vlees aan het bot is een perfecte eiwitbron, met ijzer en fosfor. Volledig in natuurlijke staat. Enzymen* van de hond passen vele malen beter op de niet gedenatureerde (= kapotgemaakte) eiwitten. Er vindt immers geen verhitting plaats. In vlees van een  prooi zitten proteolytische(=eiwitsplitsende) enzymen die meehelpen de vertering te volbrengen. De in de bloedbaan opgenomen micronutriënten komt in de lever terecht. De lever treft vele malen minder verontreinigingen en moeilijk omzetbare nutriënten aan. Biochemisch hoeft de hond veel minder arbeid te verrichten, dan bij commercieel voer. Het soort hond bepaalt wel wat voor een soort botten gevoerd kunnen worden. Kleine rassen en brachycephalen* hebben moeite met de wat hardere delen en kunnen beter gevogelte en klein wild eten. De verhouding vlees, bot verschilt ook van hond tot hond. Sommige honden constiperen licht van bot en zal voor die honden het botaandeel dus licht verminderd moeten worden.

 

b. Organen

De behoefte is rond de vijfentwintig procent. Organen die gebruikt worden zijn, hart, longen, strotten, testikels, nieren, alvleesklier, lever en vuile pens. Ze zijn de voedselbron van vitaminen, mineralen, vetten en eiwitten. Enzymen in deze organen helpen weer mee in de vertering. De inhoud van de pens geeft vele microscopische flora en fauna aan de hond. Deze hebben een belangrijke functie in de dikke darm. Ze helpen mee in het vormen van B en K vitaminen en stimuleren de immuniteit. Bovendien helpen ze mee in de fermentatie van voeding.

 

c. Groente en fruit

Dit aandeel is vijftien procent van de behoefte. Groente en fruit wordt voornamelijk opgenomen door carnivoren uit de maagdarm inhoud van de prooi die ze eten. Zo is de cellulosewand* al kapot en de inhoud van de plantencel beschikbaar voor de hond. Vitaminen, mineralen, eiwit en koolhydraten zijn het aanbod uit deze voeding. Van belang is het verbreken van de cellulosewand door te pureren om zo deze stoffen als voeding beschikbaar voor de hond te maken. Stoffen als pectine*, lignine* en cellulose krijgt de hond via deze voeding binnen en vormen een bron van voeding voor de fauna in de dikke darm. Prebiotica genaamd. Daarnaast stimuleert groente en fruit de darmperistaltiek en wordt stase van de voeding voorkomen. De hond heeft geen enzymen om cellulose te verteren. Bij de productie van kant en klaar vers vlees is het pureren van groente en fruit dus van belang. Ook honden die rauwe voeding krijgen in de ongemalen vorm, zoals hele botstukken met vlees en organen is het pureren van groente en fruit van belang.

 

4. Optimale voeding

De volgende vragen gelden zowel voor de rauwe- als de commerciële voeding. Wat versta ik onder een optimaal dieet? Is het van belang om elke dag een complete maaltijd te krijgen? Moet de maaltijd elke dag worden gegeven aan de hond of kunnen enkele vastendagen worden ingelast ?

Dit zijn vragen die mogelijk betrekking kunnen hebben op het ontstaan van viscerale blokkades.

Om deze vragen te beantwoorden, is het van belang, dat ik een definitie vind voor optimale voeding. Mijns inziens is dit een voeding die het efficiëntst verteerd en gemetaboliseerd wordt en alle noodzakelijke, biologisch beschikbare nutriënten levert, die door de lichaamscellen opneembaar zijn.

Verteren is het omzetten van voeding in het maag-darmstelsel tot stoffen die opneembaar in de bloed- of lymfebaan zijn Dit gebeurt onder invloed van de peristaltiek,enzymen en zuurtegraden. Voedingsstoffen moeten in een vorm aangeboden worden die door de enzymen worden herkent en kunnen functioneren in het “sleutel-slot” principe. Enzymen hebben een moleculaire structuur, die complementair moet zijn aan de voedingsstof waarop ze ingrijpen. De enzymen     (sleutel) moeten dus passen op de voeding (slot). Daarnaast functioneren enzymen enkel in een optimale pH waarde. Als dit zo is, vindt de juiste reactie plaats. Deze reactie kan bijvoorbeeld zijn het opsplitsen van de stof door het enzym in delen die opneembaar zijn door de darm. De opname door de darm kan in de vorm van actief- of passief transport plaatsvinden. Verder in de tekst zal ik deze processen uitleggen.

Metabolisatie is de stofwisseling in het lichaam, zoals in de lever, spieren, centraal zenuwstelsel en de huid. De door het maag- darmstelsel opgenomen stoffen worden via de vena porta (poortader) naar de lever getransporteerd. De lever metaboliseert deze stoffen tot allerlei substanties. Die op hun beurt via de bloedbaan naar de doelorganen getransporteerd worden. De lever kan deze aangeleverde stoffen enkel in hun optimale, originele, moleculaire vorm efficiënt gebruiken. De lever wordt zo minimaal belast. Het omzetten van onbruikbare stoffen tot excretie- en secretieproducten is een andere taak van de lever.

Als voeding in het bereidingsproces verhit wordt tot tweeënzeventig dan wel honderddertig graden Celsius, verandert de samenstelling van de nutriënten. Enzymen, actief- en passief transport en de metabolisatieprocessen in de cellen zullen nu in de problemen komen. Er is minder enzymatische complementarisatie. De voedingsstoffen passen minder goed, moleculair gesproken op de enzymen voor de vertering en structuureiwitten voor het transport naar de cellen. De voeding is lichaamsvreemder geworden. Dit zou een negatief effect kunnen hebben op het darmstelsel, de alvleesklier, de lever en de nieren.

De additieven als geur-, kleur- en smaakstoffen aangevuld met conserveringsmiddelen kunnen als ballast voor het verteringsstelsel worden bestempeld. Als ze opgenomen kunnen worden, moeten ze door de lever worden omgezet tot wateroplosbare afvalstoffen die door de nieren worden verwijderd. Dan spreken we nog niet over de eventuele mutagene effecten van deze stoffen.

En complete maaltijd wordt vaak geadviseerd. Alle nutriënten in de juiste verhouding. Als dit gegeven wordt, worden dan ook alle nutriënten door het lichaam benut? Als veel nutriënten gelijke enzymen en transportsystemen gebruiken, zal er competitie tussen de nutriënten ontstaan. Een logisch gevolg van deze competitie zal zijn, dat bepaalde nutriënten niet worden opgenomen. In dit theoretische geval zal een complete maaltijd dus op lange duur tot tekorten kunnen leiden.

Tenslotte wil ik de wijze van voeren van de hond nog bespreken. Dit geldt zowel voor de commercieel, als de rauw gevoerde groep. Een volwassen gezonde hond van een jaar of ouder kan één á twee dagen per week niet eten. De motivatie is dat het maag-darmstelsel zich volledig kan ontdoen van voeding die als ballast te boek staat. Daarnaast hebben de lever en alvleesklier en vele andere organen de tijd zich te herstellen en te herladen met enzymen. Uiteraard wordt de behoefte wel gedekt in de vijf á zes dagen, waarin de hond wel gevoerd wordt.

Veel honden worden ad libitum gevoerd. Het spijsverteringsstelsel is dus de gehele dag actief. Krijgt geen hersteltijd en wordt op deze wijze overprikkeld.

Eén á twee maal daags voeren op willekeurige tijdstippen is een methode om het Pavlov reflex uit de hond te halen. Het gastro-intestinaal reflex wordt zo enkel opgewekt als er daadwerkelijk voer wordt gegeven en niet als de hond is geleerd dat er over een half uur voer komt. Op deze wijze wordt  vermeden dat peristaltiek, maagzuurproductie, speekselen, openen van sfincters, secretie van gal en pancreas enzymen plaatsvindt zonder dat er voer verstrekt wordt.

Hieruit zou men kunnen concluderen dat compleet voeren in een aantal weken en rustdagen instellen van belang zijn om een optimale werking van het maag-darm- stelsel te krijgen. Overbelasting van organen door enerzijds het omzetten van onbruikbare nutriënten door de lever en anderzijds door een vierentwintig uur prikkelen van het gastro intestinaal reflex kan leiden tot overprikkeling van het maag-darmstelsel.

Deze uitleg betreffende optimale voeding acht ik van belang om met een duidelijke persoonlijke definitie deze thesis verder onder uw aandacht te brengen en de verdere tekst hiermee te verduidelijken.

In het volgende deel doe ik een uiteenzetting van de anatomie van het maag- darmstelsel. Ligging en anatomische verbindingen worden uitgelegd om de samenhang tussen verschillende organen te verduidelijken. Deze samenhang tussen organen verklaart dat storingen van één orgaan het ermee verbonden orgaan kunnen storen. Osteopatisch zijn er dus relaties.

 

5.Anatomie:

 

1.Mond:

De mond bevat tanden en kiezen en is ingesteld op het knippen van voedsel. Het malen van voedsel lukt eenvoudigweg niet door de grote hoektanden en het feit dat als de kaak volledig gesloten is de onderkaak tussen de bovenkaak sluit.

Foto 1 en 2

Zijdelings zicht en vooraanzicht van het hondengebit.

De mond heeft vier speekselklieren. Deze klieren produceren waterig en slijmig vocht. Dit speeksel heeft enkel en alleen een smeerfunctie. Voedsel wordt zo makkelijk ingeslikt.

De tong heeft smaakpapillen waarmee geproefd wordt. In de tong zitten gevoelige zenuwen die de smaak als de gevoeligheid van de tong regelen. Verder is de tong een spier. De functie van de tong is proeven, aftasten en slikken.

 

2. De keel:

De keel is de ruimte tussen de mond en luchtpijp/ slokdarm. Het is een ruimte die onbewust wordt bezenuwd en van een slijmvliesstructuur is. Het wordt niet gesteund door botstructuren wel door kraakbenige structuren.

 

3. De slokdarm:

De slokdarm of ook oesophagus genoemd heeft een transportfunctie. Voedsel en water wordt van de mond/keel naar de maag vervoerd. Het slikken is deels een bewust en deels een onbewust proces. In het begin van de mond tot het achterste van de tong is het bewust, van de tong en verder is het een onbewust proces. De hond kan er niet bewust invloed op uitoefenen. Over de luchtpijp ligt een klepje ( de epiglottis) welke sluit tijdens het slikken. Zo wordt verslikken voorkomen.

De slokdarm gaat door het middelste gedeelte van de borstkas heen. Het ligt ingebed tussen twee borstvliezen het mediastinum genaamd. Parallel aan de slokdarm loopt de nervus vagus. Dit is een belangrijke zenuw die onbewust veel informatie uit de borstkas en het maag-darmstelsel naar de hersenen vervoerd. Aangekomen bij het middenrif treedt de slokdarm en de nervus vagus erdoorheen. Direct onder het middenrif ligt de maag. Tussen de slokdarm en de maag ligt een sluitspier de cardia genaamd. Deze heeft als functie het voorkomen dat voedsel spontaan de slokdarm intreedt.

 

4. De maag:

De maag ligt verbonden aan de middenrif met een ligament. Via het kleine net ( omentum minus ) is de maag verbonden aan de lever. Het grote net ( omentum majus ) verbindt de maag aan de milt en de alvleesklier. De buur van de maag is de lever, alvleesklier, twaalfvingerige darm, het middenrif en de linker nier.

 

5. De twaalfvingerige darm (duodenum):

De overgang van de maag naar de twaalfvingerige darm wordt afgesloten door een sluitspier. ( de pylorus) . In de twaalfvingerige darm mondt de afvoergang van de alvleesklier en de galgang uit. Deze afvoerkanalen hebben in hun uitmonding in de dunne darm ook weer sluitspieren. ( sfincter van Oddi. ) In dit stuk dunne darm vindt dus een enorm belangrijk stuk van de vertering plaats. Wat hier ook plaatsvindt is een enorme verandering in zuurtegraad. In de maag is de zuurtegraad 1 á 2 en in de twaalfvingerige darm is deze 7. Dit is nodig voor een optimale werking van de verteringsenzymen. De twaalfvingerige darm is met het kleine net verbonden aan de lever. Loopt langs de rechterzijde naar het bekken waar het met een scherpe bocht weer naar het middenrif loopt. Zo heeft het contact met de dikke darm en de blinde darm.

 

6. Dunne darm (jejunum en ileum):

Verteringstechnisch gebeurt in dit stuk darm niet zo veel. Enkel de opname van verteerde voedselbestanddelen. Het geheel is opgehangen aan de onderkant van de wervels door middel van een tentvormig vlies. De radix mesentericus geheten. De dunne darm staat in contact met vrijwel alle structuren in de buik.

 

7. Blinde darm:

De blinde darm is een zeer kleine structuur op de overgang van de dunne, naar de dikke darm aan de rechter onderzijde van de buik. In tegenstelling tot herbivoren ( planteneters) heeft de blinde darm bij honden enkel een functie in de afweer. Bij herbivoren zoals het paard is de blinde darm een enorme gistingsketel van wel negentig liter.

 

8. Dikke darm:

De dikke darm begint rechts onder in de buik. Klimt op naar het middenrif en steekt hier over naar de linker zijde. Na de oversteek buigt de dikke darm zich weer om naar het bekken te lopen. Ze is met een vlies ( mesocolon) verbonden aan de rugzijde van de buik. De dikke darm ligt in contact met de dunne darm, twaalfvingerige darm, lever, maag, nieren en het geslachtsstelsel.

 

9. Rectum en anus:

Het rectum is het allerlaatste ( 10 centimeter ) deel van de dikke darm. Gelegen in het bekken en met een ligament (mesorectum) verbonden aan de bovenzijde van het bekken. Het rectum fungeert enkel en alleen als opslagplaats voor ontlasting. De anus bestaat uit twee sluitspieren. Een inwendige en een uitwendige. De inwendige functioneert onwillekeurig, de buitenste staat onder controle van de wil. Tussen de inwendige en uitwendige anaalsfincter bevinden zich de anaalkliertjes. Een links en een rechts. Deze kliertjes hebben een territoriale functie. Markering van het gebied. Ook bij angst worden ze geleegd om de aanvaller met de penetrante geur te verdrijven.

Dit was een korte en bondige uiteenzetting van het verteringsstelsel van de hond. In het volgende hoofdstuk ga ik in op de bezenuwing en het belang van de onderlinge contacten van de organen.

 

6. Bezenuwing en relaties:

Het zenuwstelsel bestaat uit een willekeurig en een onwillekeurig deel. Het willekeurig deel is het deel waar de hond controle over heeft. Het rennen, blaffen en uitschudden van een natte vacht zijn hier voorbeelden van.

Het onwillekeurig deel werkt buiten de controle van de hond om. Voorbeelden zijn, het kloppen van het hart, het groter en kleiner worden van de pupil en de vertering.

Dit onwillekeurig zenuwstelsel is onderverdeeld in twee delen:

1.     Het vecht en vlucht gedeelte (sympatisch)
2.    Het slaap en herstelgedeelte (parasympatisch)

Ik zal dit verduidelijken met een voorbeeld. Op het moment dat een dier schrikt en moet vluchten zullen de pupillen verwijden, de ademhaling neemt toe en de longen verwijden zich. De hartslag neemt toe en de spieren raken meer bebloed.

Dit alles gaat onder invloed van het sympatische zenuwstelsel. Onbewust dus.

Als het dier slaapt of rustig is, is het parasympatisch zenuwstelsel actief. De darmen zijn het meest doorbloed, de hartslag is rustig, de ademhaling is kalm. Dit zenuwstelsel zorgt voor herstel van het lichaam.

Beide autonome zenuwstelsels moeten met elkaar in evenwicht zijn.
De beide zenuwstelsels geven niet enkel informatie door aan de organen. Ook informatie van organen gaan naar het ruggenmerg en de hersenen.

Door gestoorde informatie vanuit een orgaan kunnen er blokkaden in de rug ontstaan. Een voorbeeld. Als de lever overbelast is zullen de sympatische zenuwen gestoorde informatie naar het ruggenmerg sturen. Door allerlei schakelingen komt deze sympatische informatie in de rugspieren. Daar geven ze aanleiding tot een samentrekking van de bloedvaten, een verhoogde spanning van de spieren, pijnlijke punten, meer zweten en rechtopstaande haren. In samenhang met deze blokkades ontstaat er ook een verminderde beweging van de organen en het middenrif. Ook de schedelplaten en het heiligbeen bewegen minder tot niet. De bevloeiing door bloed van de organen neemt ook af.

Dit alles leidt tot een ontregeling van het evenwicht (homeostase) van het lichaam. Afhankelijk van de tijdsduur kan dit leiden tot blijvende beschadigingen van het lichaam.

 

Neurofysiologie van het maag-darmstelsel

In dit deel worden de werking en bezenuwing ( centraal en lokaal ) van het verteringsstelsel besproken.

 

a. Hypothalamus

De hypothalamus is een groep kernen gelegen in een gedeelte van de  grote hersenen. Het diencephalon genoemd. Het diencephalon is fylogenetisch een van de oudste hersengedeelten. Het wordt volledig omvat door beide hemisferen van de grote hersenen. De hypothalamus bestuurt de hypofyse. De hypofyse reguleert deels door hormonen het maag-darmstelsel en het geslachtsstelsel. Oxytocine heeft o.a. een invloed op de peristaltiek van de darm. ACTH zorgt voor een hydrocortisol release uit de bijnierschors welke de gluconeogenese in de lever activeert. Thyroxine verhoogt het metabolisme in alle cellen en dus ook die van het maag-darmstelsel.

De hypothalamus ontvangt informatie van buiten het lichaam en vanuit het lichaam zelf. Het filtreert deze informatie en laat het door naar de grote hersenen en het verlengde merg. Het vormt een centraal deel in de hersenen betreffende de filtratie van externe en interne informatie en regelt  via efferente vezels of deze informatie doorgestuurd moet worden naar de betreffende gebieden in de grote hersenen, het verlengde merg of de hypofyse. De hypofyse regelt met de hormonen afgescheiden onder invloed van de hypothalamus, de endrocrinologische- en gynaecologische huishouding.

In het verlengde merg liggen belangrijke kernen van het autonome zenuwstelsel. De bloeddruk, hartslag, lichaamstemperatuur, honger en dorstgevoel worden vanuit hier bestuurd.

De hypothalamus regelt voor een deel de autonome besturing van het gehele maag-darmstelsel.

Hier zijn de kernen ( “principal nuclei of hypothalamus“) van de hypothalamus te zien. Aan de rechterzijde lopen de banen naar het verlengde merg. De adenohypofyse wordt via een bloedvaatstelsel benaderd door de hypothalamus. De neurohypofyse rechtstreeks door zenuwbanen vanuit de hypothalamus.

Enkele van de olfactorische zenuwen uit de neus lopen deels rechtstreeks naar de hypothalamus. Op deze wijze regelt de reuk van voedsel via de hypothalamus de benodigde autonome functies, noodzakelijk voor het in werking stellen van de vertering. We noemen dit ook het gastro-intestinaal reflex. Er ontstaat via de parasympaticus een vasodilatatie van het mesenterisch arterieel systeem. De maag en darmperistaltiek komen op gang door activatie van de nervus vagus. De nervus vagus (parasympaticus) opent de sfincter van Oddi, de ileocaecale klep* en regelt mede de maagzuursecretie. Het verteringssysteem is onder leiding van de hypothalamus gereed gemaakt om voedsel te gaan verteren.

 

b. Formatio reticularis en het limbisch systeem

De formatio reticularis is een neuraal gebied in de hersenen. Gelegen in het verlengde merg ter hoogte van de pons. Dit gedeelte heeft contact met de grote hersenen en via het ruggenmerg naar de cornu laterale*. Verder verzorgt dit systeem de pijn- en temperatuurzin. In dit gebied bevinden zich ook vitale autonome centra*, zoals de ademhaling, bewustzijn, het cardiovasculaire systeem* en functies van het maag-darmstelsel. Viscerale pijnen komen binnen via de radix dorsalis in de cornu laterale. In de cornu laterale klimmen de signalen op naar de formatio reticularis alwaar ze verwerkt worden of doorgezonden worden naar de hypothalamus.

De formatio reticularis kan deze signalen verder zenden naar onder andere de hypothalamus en het limbisch systeem waar ze geïnterpreteerd worden. Andersom komen autonome signalen vanuit de hypothalamus of de formatio reticularis via de efferente banen over de cornu laterale via de grensstreng naar de buikorganen. Het limbisch systeem heeft een gelijkaardige functie. Ook dit gedeelte van de hersenen verwerkt afferente informatie en in samenwerking met de hypothalamus en formatio reticularis verzorgt het de autonome functies in onder andere het maagdarm kanaal.

De hypothalamus, de formatio reticularis en het limbisch systeem zijn dus drie belangrijke autonome besturingscentra van het verteringsstelsel. Zij trachten de homeostase* in het lichaam te handhaven.

 

c. Mondholte

De vorm van het gebit is gemaakt om een prooi te vangen met de hoektanden. De prooi wordt heftig heen en weer geschud. Vaak breekt zo de nek van de prooi. Het verbrijzelen van de luchtpijp of arteria carotis is een andere mogelijkheid om de gevangen prooi te doden. Daarna worden delen van de prooi afgeknipt met het schaargebit en als geheel ingeslikt. Het speeksel wordt gevormd uit de parotis, de submandibulaire-, sublinguale,- en zygomatische speekselklier. De nervus glossopharyngeus ( IX ) innerveert de glandula parotis. De overige speekselklieren worden geïnnerveerd door de nervus mandibularis * (V)

In verhouding tot herbivoren produceren carnivoren weinig speeksel. Het speeksel bevat geen amylase*. Zetmeel wordt in de mond dus niet verteerd. Dit is wel het geval bij de mens. Naast een glad makende functie van het speeksel bevat het ook een antibacterieel enzym. Dit enzym heet lysozyme. De bek van de hond bevat vele bacteriën. Zolang dit een evenwichtige populatie is, ontstaat er geen pathologie in de mondholte. Lysozyme houdt binnen een bepaalde marge de evenwicht verstorende bacteriën weg.

De tong fungeert als sensibel, sensorisch en motorisch orgaan. De sensibele is om de prooi te betasten, de sensorische om de smaak op te nemen en de motorische om in samenwerking met het gebit, de kauwmusculatuur en de wangen het voedsel naar de pharynx te brengen. Het voorste gedeelte van de tong is sensibel geïnnerveerd door de nervus trigeminus (V), sensorisch door de nervus facialis. Het achterste gedeelte van de tong is sensibele en sensorisch door de nervus glossopharyngeus geïnnerveerd. De motorische innervatie wordt verzorgd door de nervus hypoglossus (XII) en de nervus mandibularis (V). De tongspieren worden hierdoor aangestuurd.

 

d. Oesophagus*

Voedsel wordt via het slikreflex naar de oesophagus getransporteerd. Dit transport is een reflex. Het is  verdeeld in een willekeurig deel en een onwillekeurig deel. Voedsel wordt via de tongbasis tegen het palatum durum geduwd en zo naar de pharynx vervoerd. Dit is een willekeurige reactie. De dwars gestreepte spieren van het palatum molle, pharynx en larynx worden geïnnerveerd door de nervus vagus (X). Uitgezonderd de musculus stylopharyngeus. Deze wordt verzorgd door de nervus glossopharyngeus (IX). Deze spier begint aan het stylohyoid* en eindigt aan de raphe pharyngis*. De overige spieren van de larynx worden geïnnerveerd door de nervus lanryngeus recurrens. Deze bestaat uit een linker deel en een rechter deel. Het linker deel is een afsplitsing van de nervus vagus(X) ter hoogte van de arcus aorta en het rechter deel is een afsplitsing van de nervus vagus (X) en loopt ter hoogte van de rechter arteria axillaris. Beide takken lopen naar boven in de groeve tussen de oesophagus en de trachea. De spieren van de gehemelte boog worden geïnnerveerd door de nervus glossopharyngeus (IX)*. Het gevormde speeksel heeft als functie het voedsel glad te maken, zodat het slikken vergemakkelijkt wordt.

Het tweede deel van het slikreflex is onwillekeurig. Neurologisch wordt dit verzorgd door de nervus glossopharyngeus (IX), en de nervus lanryngeus recurrens dexter en sinister.  Als het voedsel de keel is gepasseerd komt het tegen de larynx. Om te voorkomen dat voedsel in de trachea terecht komt, opent de oesophaguskop zich in een reflex. Dit opengaan wordt verzorgd door de beide musculi stylopharyngeus caudalis. Deze ontspringen aan het caudale derde van het stylohyoid en loopt naar de laterale zijde van de slokdarmopening. De oesophagus wordt bruusk naar craniaal getrokken door deze twee spieren.  De musculus cricopharyngeus ontspant zich en komt in een fractie van een seconde voor de tracheaopening* en neemt het voedsel op. Op hetzelfde moment wordt de epiglottis gesloten door ontspanning van de musculus hyoepiglotticus. Deze spier ligt tussen het ventrale deel van de epiglottis en het os hyoideum. Zo wordt voorkomen dat voedsel of vloeistof in de trachea terechtkomt. De elastische membranen die lateraal van de epiglottis naar het cartilago thyroidea lopen doen de epiglottis tegen de trachea sluiten.

Als het voedsel de oesophagus is binnengetreden sluiten de musculus cricopharyngeus en musculus thyreopharyngeus de ingang van de  slokdarm.

De oesophagus is volledig dwarsgestreept spierweefsel bij de hond en wordt geïnnerveerd door motorische takken van de nervus vagus(X). Het intrinsieke nerveuze stelsel in de oesophagus heeft een coordinatieve functie tussen de dwars gestreepte spieren en de glad gestreepte spieren bij de overgang van de oesophagus naar de maag. De nervus vagus (X) zorgt  ook voor de sensibele innervatie.

De situatie vóór het slikken. De oesophagus is nog dicht. De epiglottis nog open. Het palatum molle ligt nog onder de punt van de epiglottis. Zo is de ademweg vrij.

Op het moment van slikken. De ademhaling stopt. De epiglottis sluit de trachea (glottis) af en de oesophagus opent zich, zodat het voedsel de oesophagus kan binnenkomen. Peristaltische bewegingen van de slokdarm transporteren het voedsel vlot naar de maag.

De oesophagus* bevat twee sfincters*. De craniale is de musculus cricopharyngeus en de caudale is gelegen bij de overgang naar de maag, de cardia genaamd. Dit is een sfincter die de slokdarm van de maag kan afsluiten. Het correct afsluiten van de oesophagus is van belang. Voedsel uit de maag behoort verder de darmen in te gaan en niet retrograad de oesophagus te bereiken. Het maagzuur kan de binnenwand van de oesophagus beschadigen. Dit kan weer tot slikproblemen leiden door sympatische overprikkeling.

De sfincters zijn ook van belang met betrekking tot de ademhaling. Inspiratie geeft een negatieve intrathoracale druk. In de buik is de relatieve druk op dat moment hoger. Het voedsel in de maag (hoge druk gebied) zou dan retrograad in de slokdarm ( lage druk gebied) kunnen treden. Sfincters voorkomen dit.

 

 

e. Maag

 

De functie van de maag is het voedsel vermengen met de spijsverteringssappen en het als vloeibare inhoud op gecontroleerde wijze in de dunne darm af te geven.

Later in dit hoofdstuk ga ik in op de intrinsieke en extrinsieke regulatie van de maag als deel van het gehele maag-darm stelsel. Ook de lokale hormonen bespreek ik als onderdeel van het gehele verteringsstelsel.

De maag kan worden onderverdeeld in een proximaal deel ( fundus ) en een distaal deel ( corpus en antrum). Het proximale deel heeft een ontvangende en opstapelende functie. In het distale deel wordt het voedsel grondig met maagsap gemengd tot een homogene massa met vocht. Vloeibaar, homogeen voedsel leidt tot een oppervlaktevergroting van de voedselbestanddelen. De oppervlaktevergroting geeft de enzymen beter de gelegenheid om adequaat in te grijpen op het voedsel.  Verteringsproblemen kunnen zo vermeden worden.

Tijdens het ontvangen van voedsel vanuit de oesophagus neemt het volume van de maag toe. De maag van de hond kan enorm uitzetten. Van het diafragma tot aan het tuber coxae. Vele elastine vezels maagwand maken dit mogelijk. Het opstapelen van voedsel gaat gepaard met een adaptieve relaxatie van de maagwand. De intraluminale druk neemt niet toe. Het voedsel wordt in volgorde van binnenkomst vanuit de oesophagus in de fundus opgestapeld en hierna via de peristaltiek naar de pylorus gebracht.

Het mengen en kneden gebeurt deels mechanisch door de circulaire- en longitudinale gladde spieren van de maagwand en deels door chemische inwerking. Het laatste gebeurt door het zoutzuur en pepsine  afgescheiden in de maag. Zoutzuur wordt afgescheiden door de parietale cellen van de maagwand. Pepsinogeen door de hoofdcellen van de maagwand. De pH van de maag daalt door de zoutzuurproductie. Pepsinogeen wordt door deze lage pH omgezet in het werkzame pepsine.  De lage pH (1-2) en het pepsine breken de quaternaire, tertiaire en secundaire eiwitstructuren verder af tot enkelvoudige primaire ketens van aminozuren. Van een complexe eiwitstructuur naar een eenvoudige structuur. De peristaltiek in het distale deel van de maag (corpus en antrum) is van een hogere intensiteit dan in het proximale deel. Voedsel wordt gekneed en gemengd en naar de pylorus vervoerd. Daar aangekomen gaan enkel de vloeibaarste deeltjes door naar het duodenum en de grotere voedselpartikels worden door de pylorus tegengehouden en terug vervoerd richting fundus. Als dit voedsel door de pepsine, zoutzuur en peristaltiek dusdanig is verteerd en gemengd, wordt het alsnog door de pylorus doorgelaten naar het duodenum. De pylorus is een sfincter van spieren en fungeert als een poortwachter van het duodenum. Deze sfincter wordt autonoom gereguleerd.

Het zien, ruiken en proeven van voedsel leidt via het centraal zenuwstelsel ( gastro-intestinaal reflex) tot activatie van de vagale kernen in het verlengde merg. Deze activatie van de nervus vagus(X) resulteert in een voorbereiding van het gehele maag-darmstelsel op het ontvangen van voedsel. Dit wordt ook de cephalische fase van de vertering genoemd. Op het moment dat voedsel in de maag komt wordt de activiteit van de nervus vagus(X) geïntensiveerd door sensorische receptoren in de maagwand. Dit gaat met een positief feedback systeem. De peristaltiek van de maag staat onder controle van de nervus vagus(X).

Vagale stimulatie onderdrukt de musculaire activiteit van het proximale deel van de maag. Het distale deel van de maag wordt onder vagale stimulatie geactiveerd tot intense peristaltische contracties. Zo kan het proximale deel tijdens de voedselopname fungeren als depot en het distale deel het voedsel mengen, kneden en naar het duodenum transporteren.

Naast de neurologische beïnvloeding van de vertering zijn er ook lokale hormonen die een rol spelen. Een integraal hormonaal en neuraal systeem verzorgt het synchroon lopen van de maaglediging en de vertering in het duodenum. Het enterogastrische reflex genoemd. Gastrine wordt geproduceerd in G- cellen van de maag, duodenum en pancreas. Gastrine activeert op haar beurt de pariëtale cellen van de maagwand. Deze scheiden zoutzuur af. Als de pH tot een zuurtegraad van één is gekomen, wordt de afscheiding van gastrine gestopt. Een negatief feedback mechanisme dus. Een lage zuurtegraad (pH) , een hoge osmolariteit en een hoog vetgehalte zijn de prikkels die sensoren in het duodenum prikkelen tot een negatieve feedback naar de vagale kernen ( zie figuur 19 blz. 39 ) Op hun beurt geven die een negatief motiliteits signaal af aan de maag. Via dezelfde prikkels worden  secretine en cholecystokinine in het duodenum afgescheiden. Deze twee ( en andere ) hormonen remmen de maag motiliteit. Het gastric inhibitory peptide wordt in het duodenum geproduceerd als er veel koolhydraten in het duodenum aanwezig zijn. Dit hormoon heeft een negatieve invloed op de maag motiliteit en stimuleert de release van insuline. Zo wordt op een gereguleerde wijze voedsel aan het duodenum aangeboden. Tussen de maaltijden door worden minder makkelijk te verteren voedselbestanddelen met krachtige peristaltische golven het duodenum in getransporteerd. Zo wordt de maag uiteindelijk volledig geleegd.

Braken is een manier waarmee de hond zich beschermt tegen opgegeten vreemde voorwerpen of ingenomen giftige bestanddelen. Slecht verteerd voedsel wat het duodenum in niet optimale toestand bereikt, leidt ook tot braken.

Het braakcentrum ligt in het verlengde merg. Stimulatie van dit centrum gebeurt door mechanoreceptoren in de pharynx en larynx. Voedsel dat uit de pharynx of oesophagus wordt verwijderd via de mond, wordt regurgiteren genoemd. Chemo- en tensiereceptoren bevinden zich in de wand van de maag en duodenum. Prikkeling van deze receptoren leidt tot braken vanuit de maag en het duodenum.

Braken kan ook buiten het gastro-intestinaal systeem worden veroorzaakt. Naast het braakcentrum ligt de chemoreceptoren trigger zone. Allerlei stoffen en gif in het bloed kunnen dit centrum welke in contact staat met het braakcentrum prikkelen. De semicirculaire kanalen in het binnenoor die mede instaan voor het evenwicht kunnen via afferente vezels het braakcentrum bereiken. Braken is dus een niet specifiek symptoom en kan allerlei oorzaken hebben.

Biomechanisch gezien is braken een complexe neurofysiologische reactie. Vele efferente takken hebben hier een invloed op.

Het braken verloopt als volgt:

  • De pylorus sluit zich, de maag en de cardia ontspannen.
  • De intra abdominale druk neemt toe door het aanspannen van de buikspieren.
  • De intrathoracale druk daalt door een uitzetting van de borstkas en het sluiten van de epiglottis. Hierdoor daalt ook de druk in het thoracaal deel van de oesophagus.
  • De proximale oesophagale sfincter opent zich en de opgebouwde drukken ontladen in combinatie met antiperistaltische bewegingen van duodenum, maag en oesophagus.

 

f. Dunne darm

De motiliteit in de dunne darm bestaat uit twee soorten. Motiliteit tijdens de digestieve fase* en tijdens de inter-digestieve fase.

Tijdens de digestieve fase is er een propulsieve en niet propulsieve fase.

De niet propulsieve fase is een segmentatie van de dunne darm. Gelokaliseerde contracties van de circulaire spieren van de dunne darm treden op. Om de drie a vier centimeter bevindt zich een constrictie. Deze vindt kort en plots plaats en elke keer in een ander deel van de dunne darm. Het intensief mengen van voedsel en spijsverteringsappen is het doel van deze beweging.

=De propulsieve fase bestaat uit langzame peristaltische golven van contracties. Deze beweging duwt het voedsel langzaam door de dunne darm heen richting caecum en colon.

De inter-digestieve fase ligt tussen twee maaltijden. Deze fase wordt door de dunne darm gebruikt om tot rust te komen en zich te ledigen. Kenmerkend zijn de lange krachtige peristaltische golven over de gehele lengte  tot aan het caecum.

Het tweede belang van deze inter-digestieve fase is een goede verdeling van de bacteriële kolonisatie te behouden. Het duodenum bevat een gering aantal bacteriën en deze nemen toe naarmate het colon wordt bereikt. Deze darmfauna is van cruciaal belang.

·         Ze verteren onverteerde resten als kraakbeen en plantaardige materialen.

·         Ze produceren vitamine K en enkele B vitaminen.

·         Ze stimuleren de afweer.

·         Ze reduceren obstipatie.

Gezien met elke ontlasting darmbacteriën verdwijnen, moet het voedsel bacteriën bevatten om een evenwichtige handhaving te realiseren.

 

g. Caecum en colon

In de overgang van ileum naar het colon bevindt zich het caecum. Het heeft een zeer geringe afmeting en de functie in de vertering is onbeduidend. De ileocaecale sfincter heeft een poortwachter functie. Voedsel wordt doorgelaten naar het colon en retrograde beweging wordt voorkomen. De sfincter fungeert als een overdruk klep. De klep sluit de toegang naar het ileum af als de druk in het colon groter wordt. De klep wordt door het autonome zenuwstelsel bestuurd.

De functie van het colon is drieledig:

  • Absorptie van water en elektrolyten
  •  Opslag van ontlasting
  • Fermentatie van voedsel dat aan de vertering en absorptie in de dunne darm is ontsnapt

Fermentatie van voedsel is bij de hond van minder belang.

Vanuit het intrinsiek neuraal mechanisme* in de wand van het colon ontstaan elektrische impulsen die de gladde spieren aansturen. Antiperistaltische golven zijn bedoeld om het voedsel te mengen en te kneden. Peristaltische golven vervoeren het voedsel richting de anus. De antiperistaltische golven gaan gepaard met krachtige contracties van de circulaire spieren. Zo ontstaan regelmatige circulaire insnoeringen van de colonwand. Haustrae genaamd. Deze haustrae hebben een knedende functie. De pacemaker van deze peristaltiek zit op de overgang colon ascendens naar colon transversum.

 

h. Rectum en anus

Voedsel dat ingedikt is en aankomt in het laatste deel van het colon wordt verder het rectum in geleid. Het rectum is de laatste tien centimeter van het colon. De nervi pelvini vanuit het sacrum zorgen voor de innervatie van het rectum. Aan het eind van het rectum ligt de inwendige anaalsfincter geiinerveerd door dezelfde nervi pelvini. Als een onwillekeurig reflex relaxeert de inwendige anaalsfincter zich bij aankomst van ontlasting. De uitwendige anaalsfincter is geiineveerd door de willekeurige nervi pudendi. Zo is het mogelijk bewust zich van ontlasting te ontdoen.

 

i. Lever

De lever heeft een secreterende en excreterende functie binnen het verteringsproces in de darm. Dit is de gal secretie. Gal wordt in de lever gevormd door de hepatocyten. Via de kleine galgangen wordt de gal via steeds grotere afvoergangen naar de galblaas vervoerd. De galblaas is een reservoir die geleegd wordt als er voedsel in het duodenum komt. Onder invloed van het cholecystokinine opent de sfincter van Oddi zich en wordt de gal in het duodenum geleegd.  Ook staat deze sfincter onder invloed van  de parasympaticus en sympaticus.

Gal bestaat uit water, galzuren, bilirubine en cholesterol. De functie van gal in de darm is het verkleinen van vet in kleine partikels. Na deze verkleining worden van deze vetdruppels micellen gemaakt. Een micel is een door gal verkleint stuk vet omhuld met fosfolipiden Het is een zeer kleine korrel die zowel hydrofiel als hydrofoob is. De reden van deze verkleining is dat een micel de chemische eigenschappen heeft om zeer dicht bij de darmwand te komen. Zo kan de darmwand de micel opnemen. In de enterocyt van het jejunum wordt de micel omgezet tot chylomicron. Deze chylomicronen zijn te groot om in de capillairen te geraken. De weg die ze doorlopen is via de enterocyt de lymfebaan in. Van de kleine lymfebanen geraken ze in de ductus thoracicus*. Deze loopt door het hiatus aorticus van het diafragma door de thorax naar de vena jugularis communis sinistra. Op deze wijze komt het vet via de lymfebanen in de bloedbaan terecht.

De door de lever gesecreteerde galzuren komen in de dunne darm terecht. Daar wordt het overgrote deel van de galzuren via de vena porta  weer door de lever opgenomen. Zo worden ze gerecycleerd en nogmaals gebruikt in het verteringsstelsel.  Dit heet de entero-hepatische kringloop.

De lever heeft verder nog vele andere functies.

Het onschadelijk maken van schadelijke stoffen. Deze schadelijke stoffen worden omgezet tot stoffen die water- dan wel vetoplosbaar zijn. De wateroplosbare stoffen worden via de nieren uitgescheden. De vetoplosbare stoffen worden via de gal naar de dunne darm vervoerd. Via de ontlasting verlaten deze stoffen het lichaam.

Glucose wordt gemaakt uit aminozuren, lactaat of glycerol. Glucose wordt omgezet tot glycogeen en opgestapeld in de lever. Het glycogeen kan weer worden afgebroken tot glucose. Zo bevat de lever een kleine reserve aan energie die snel kan worden aangesproken. In de lever wordt cholesterol en vet gemaakt. Cholesterol is de basis voor vele hormonen als oestrogenen, testosteron en progesteron. Het vet vormt een basis voor de aanmaak van onder andere lipiden van de celmembranen en dient als brandstof.

Circulerende hormonen zoals onder andere insuline, glucagon en geslachtshormonen worden in de lever afgebroken.

De bloedstolling vindt plaats door verscheidene stoffen, stollingsfactoren genaamd. Al deze factoren vormen een rol in de stolling en geen van deze stoffen mag ontbreken. De lever produceert deze stollingsfactoren. Zo is de lever van cruciaal belang in de bloedstolling.

De afbraak van hemoglobine* tot bilirubine welke weer in de gal terecht komt.

Het eiwitmetabolisme neemt in de lever ook een belangrijke plaats in. De omzetting van de opgenomen aminozuren tot structuur, transport en afweer eiwitten. De productie van albumine. Een belangrijk eiwit dat vele stoffen aan zich koppelt en zo door het bloed naar het doelorgaan vervoert.

Eiwitten worden op vele plaatsen in het lichaam verbrand. Bij deze verbranding vindt er productie van ammoniak plaats. De lever zet dit ammoniak om in ureum. Het ureum wordt via de bloedbaan naar de nieren vervoerd en daar verlaat ureum via de urine het lichaam.

De lever verzorgt de opslag van vitaminen en mineralen. Vitamine A kan door de lever gemaakt worden uit carotenen. Carotenen zijn de precursors*. Deze bevinden zich in wortelen en plantaardig vet.

De lever heeft buiten de productie van eiwitten voor het immuunsysteem een eigen verdedigingssysteem . Die systeem wordt het reticulo endotheliaal systeem (RES) genoemd. Het bestaat uit afweercellen als macrophagen en monocyten en Kupfferse cellen. Deze cellen worden gevormd in het beenmerg en rijpen in de milt. Vandaar trekken ze naar de lever. In de lever migreren ze door het gehele orgaan. Alle vreemde bacteriën, virussen en tumorcellen worden door het RES gefagocyteerd en zo onschadelijk gemaakt en afgevoerd.

 

j. Pancreas

Dit verteringsorgaan bestaat uit een exocrien deel en een endocrien deel.

Het endocriene deel produceert insuline en glucagon in de eilandjes van Langerhans. Insuline wordt in de bloedbaan uitgescheiden en heeft een functie op de bloedsuikerspiegel. Glucagon wordt uitgescheiden als er een lage glucose spiegel in het bloed is en zorgt voor een stijging van de glucosespiegel. Somatostatine hormoon o.a. afgescheiden door de delta cellen van de pancreas remt de afgifte van het groeihormoon uit de hypofyse en remt de afscheiding van cholecystokinine, secretine en gastrine. Het remt tevens de gladde spiercellen van het maag-darmkanaal. Buiten de pancreas wordt dit hormoon ook op andere plaatsen gevormd, zoals de maag en hypothalamus.

Het exocriene deel is het overgrote deel van de pancreas. Het bestaat uit klieren die spijsverteringssappen en natriumbicarbonaat uitscheiden. De spijsverteringssappen bestaan uit de volgende enzymen:

– Trypsine                                                   – Amylase

– Chymotrypsine                                       – Lactase

– Elastase                                                    – Lipase

– Carboxypeptidase A                              – Sucrase

– Carboxypeptidase B                              – Maltase

Deze enzymen zijn structuurspecifiek. Dit wil zeggen dat een enzym als een sleutel in een slot past. De aangeboden voedingsstoffen die door het enzym moeten worden verteerd, hebben een speciale structuur die exact op het enzym past. Enkel op deze wijze kan het enzym optimaal zijn werk doen. Voedingsstoffen die een afwijkende vorm hebben zijn slechter tot niet omzetbaar door deze enzymen.

De natriumbicarbonaat buffert de zure maagsappen die het duodenum binnenkomen. Zo stijgt de pH tot ongeveer zes a zeven. Dit is de optimale pH voor de werkzaamheid van de verteringsenzymen van de pancreas.

De enzymen verteren eiwit, zetmelen en vetten. Ze bevinden zich in de pancreas als precursors*. Dit zijn enzymen die niet actief zijn. Precursors moeten geactiveerd worden. Dit gebeurd vaak net buiten de pancreas in het lumen van het duodenum door andere stoffen en zuurtegraden. Zo wordt voorkomen dat de pancreas door eigen enzymen wordt verteerd.

 

De secretie omvat drie fasen.

De eerste fase is wanneer voedsel wordt opgemerkt door de reuk of zicht en een gastro intestinaal reflex geeft. Via de nervus opticus(II)* en olfactorius(I)* worden vagale kernen* geactiveerd. Deze vagale kernen geven neurologische stimulatie aan de pancreas om tot secretie van enzymen en bicarbonaat over te gaan. Dit is de cephalische fase.

De tweede fase is de gastrische fase en bestaat uit de uitrekking van de maagwand. Dit geeft prikkels aan de nervus vagus. Deze zenuw activeert de pancreas tot secretie.

De derde fase is de intestinale fase. Voedsel vanuit de maag komt in het duodenum. Het duodenum zet daardoor uit. Dit uitzetten leidt door lokale neurale reflexen via de nervus vagus tot pancreas secretie. Peptiden ontstaan uit de vertering in de maag en vet leiden tot de duodenale secretie van cholecystokinine. Een lage pH geeft een secretine release uit het duodenum. Beide hebben een remmend effect op de maaglediging en een stimulerend effect op de pancreas secretie.

In het volgende deel bespreek ik de regulatie van het maag-darmstelsel door zowel het zich in de darmwand bevindende autonome zenuwstelsel als de lokale hormonen.

7. De regulatie van de gastro-intestinale functies

 

Het maag-darmstelsel wordt op twee manieren gereguleerd.

 

–>  Het centraal en perifeer zenuwstelsel en de bijbehorende hormonen.
1.    hypothalamus
2.    hypofyse
3.    formatio reticularis
4.    limbisch systeem
5.    nervus vagus
6.    truncus sympaticus
In de hiervoorgaande hoofdstukken zijn deze systemen besproken.

 

–> Een intrinsiek nerveus en endocrien stelsel.
1. een autonoom zenuwstelsel in de maagdarmwand.
2. lokaal in de maagdarmwand geproduceerde hormonen.

 

Deze intrinsieke regulatie is uniek voor het maag-darmstelsel. Dit nerveuze en endocriene systeem is gelegen in de maagdarmwand zelf. Het reguleert de functies van het maag-darmstelsel autonoom op basis van lokale invloeden. Het type en de hoeveelheid voer bepaalt welke lokale neurale dan wel lokale endocriene reacties er worden opgeroepen.

 

De coördinatie tussen deze twee besturingssystemen is zeer intens verweven met elkaar, zodat een optimale coördinatie van het maag-darmstelsel ontstaat. Dit is van cruciaal belang, omdat vertering gepaard gaat met mobiliteit, motiliteit en chemische reacties van de betrokken organen. Als deze niet optimaal op elkaar zijn afgestemd, dan kan de vertering in het gedrang komen.

 

Een te snelle maaglediging in het duodenum bespreek ik als voorbeeld. Als de vrijgekomen hormonen cholecystokinine en secretine uit het duodenum niet op tijd vrijkomen, zal de maaglediging door blijven gaan. Er komt een door de maag onvolledig voorbereide voedselmassa in het duodenum. De vrijgekomen enzymen uit de pancreas kunnen de hoeveelheid voedsel niet aan. De zuurtegraad zal te laag zijn. Hierdoor is de werking van de pancreas enzymen niet optimaal. Het voedsel zal dus onvolledig worden verteerd. De overmaat aan onverteerde voedselresten komt uiteindelijk aan in het colon. In het colon zullen de bacteriën te veel onverteerd voedsel ontvangen. Hierdoor kan er een verschuiving in het evenwicht van de bacteriën ontstaan. Het uiteindelijke resultaat kan diaree zijn.

 

Het intrinsiek nerveus en endocrien stelsel ligt in de darmwand. In de serosa van de darmwand ligt de plexus van Auerbach, tussen de circulaire en longitudinale spierlaag ligt de plexus van Meissner en in de submucosa ligt de plexus van Cajal. Deze plexi bestaan uit een netwerk van aan elkaar verbonden neuronen. Ze kunnen worden beschouwd als de “hersenen” van de darmwand. Het intrinsiek nerveus systeem krijgt afferente* informatie van de mechanoreceptoren en chemoreceptoren. De mechanoreceptoren reageren als de darm uitzet, de chemoreceptoren reageren op chemische substanties in het darmkanaal. De reacties van deze receptoren kunnen variëren in een stimulatie of remming van de gladde spieren in de darmwand, een stimulatie, of remming van klieren in de darmwand, of het registreren van een pijnprikkel.

 

De prikkeloverdracht van zenuwcel naar zenuw- of effectorcel gebeurt door peptiden en enkele non-peptiden.

 

Chemoreceptoren                  :        reageren op substanties in de darm
Mechanoreceptoren              :        reageren op uitzetting van de darm
Motor vezels                              :         stimuleren de gladde spieren tot contractie
Zenuwen naar kliercellen     :        activeren klieren tot secretie
Varicosities                                :        zijn de uiteinden van intestinale intrinsieke zenuwen
                                                                 Hieruit worden stoffen uitgescheiden die een
                                                                 effect hebben op een klier of gladde spiercel

 

Het intrinsiek neuraal systeem van de darm krijgt dus informatie van stoffen in het darmlumen, over uitrekking van de darm, informatie van verderop gelegen neuronen van het intrinsiek systeem, hormonen van het centraal zenuwstelsel en hormonen van de darmwand zelf.

 

Als laatste is er verbinding met het sympatisch zenuwstelsel via postganglionaire zenuwvezels en preganglionaire sympatische vezels.  Zo is er een wederzijdse interactie met de darm en het centraal zenuwstelsel.

 

Het intrinsiek endocrien systeem is een systeem dat de maagdarm functies door middel van lokale hormonen reguleert. Deze hormonen worden door darmspecifieke cellen geproduceerd.

 

Tot deze hormonen behoren:
  • Gastrine
  • Secretine
  • Cholecystokinine
  • Gastric inhibitory peptide
  • Motiline.
  • Substance P
  • Somatostatine
Hormoon
Productie
Werking
Inductie
Gastrine
Distale deel van de maag
Stimuleert zuursecretie in de maag
Stimuleert maagperistaltiek
Proteïne in de maag, een hoge maag pH, vagale stimulatie
Secretine
Duodenum
Stimuleert de bicarbonaat secretie vanuit de pancreas en galsecretie uit de lever. Remt de maag bewegingen.
Zuur in het duodenum
Cholecystokinine
Duodenum tot het ileum
Stimuleert pancreas secretie en remt maaglediging
Proteïne en vet in het duodenum
Gastric inhibitory polypeptide
Duodenum en bovenste deel jejunum
Remt de maagbeweging en –secretie
Stimuleert insuline release.
Koolhydraten en vet in het duodenum
Motiline
Duodenum en jejunum
Reguleert de darm bewegingen tussen de maaltijden
Acetylcholine
Tabel 1: ( Bron: Veterinary physiology G. Cunningham / G. Klein )
Overzicht van de voornaamste endocriene maagdarm hormonen

 

Naast de invloed van het centraal zenuwstelsel, het intrinsieke nerveuze systeem en de endocriene hormonen heeft het immuun stelsel van het lichaam ook een activerende of inhiberende invloed op het maag-darmstelsel. Het immuun apparaat in het maag-darmstelsel is enorm uitgebreid. De overgrote meerderheid van de immuuncellen bevindt zich in de wand van het maagdarm stelsel. De inhoud van het maag-darm kanaal is buitenwereld en bevat vele virussen, bacteriën en mogelijk schadelijke chemische stoffen. De afweercellen zorgen ervoor dat deze lichaamsvreemde stoffen niet in het lichaam kunnen komen. Zo voorkomen ze verdere schade aan  inwendig gelegen organen.

 

Als reactie op bijvoorbeeld een schadelijke bacterie mobiliseren zich vele afweercellen. Deze produceren neutraliserende- en opsoniserende* antistoffen. Daarnaast scheiden ze ontstekingsmediatoren af als prostaglandines, histamine, cytokines en vele andere stoffen. De uitgescheden mediatoren werken in op het intrinsiek nerveus systeem en de gastro-intestinale endocriene cellen. Dit kan resulteren in een toegenomen peristaltiek en secretie van vloeistof, zodat de bacteriën sneller worden afgevoerd in de vorm van diarree.

 

Op deze wijze integreren de twee systemen in elkaar en zorgen ze voor een delicaat regulatie mechanisme van het maag-darmstelsel.

 Tabel 2:
Overzicht van de input, integratie en output in het maag-darmstelsel

 

8. De vertering en absorptie van de opgenomen voeding

 

Opgenomen voeding moet een vertering ondergaan wil het kunnen worden opgenomen in de bloedbaan of lymfe. Dit gebeurt mechanisch en chemisch.

 

Het mechanische deel begint met het kauwen door de mond. Het gebit breekt het voedsel in kleinere stukjes. Op deze wijze wordt het voedsel zo klein dat het door de slokdarm kan en de oppervlakte van het voedsel wordt zo vergroot.

 

In de maag vindt door de peristaltiek en chemische inwerking verdere verkleining van het voedsel plaats.

 

Het is van belang dat voedsel zo klein mogelijk wordt. De oppervlaktevergroting die hierdoor ontstaat, geeft enzymen meer ruimte om in te grijpen op het voedsel en leidt tot een efficiëntere vertering. Een slecht functionerend gebit of een maagprobleem kan de mechanische vertering belemmeren. De chemische vertering gebeurt door pepsine en het zoutzuur in de maag. In het duodenum nemen de pancreasenzymen en de gal deze vertering over. Storingen in deze organen leiden tot een verminderde chemische vertering.

 

Op het oppervlak van de darmcellen bevinden zich ook enzymen die het voedsel nog verder verteren.

 

Voedsel moet dus worden afgebroken in stukjes die zo klein zijn dat, ze door de darmwand kunnen worden opgenomen en in het bloed of lymfe terechtkomen. Dit heet absorptie.

 

Figuur 24: ( Bron : Schets auteur )
Een dwarsdoorsnede door de darm waarin voedsel wordt opgedeeld in moleculen

Rode strepen zijn bloedvaten en/of lymfevaten.

 

Vertering en absorptie van voedsel zijn dus aparte processen, die wel met elkaar in verband staan.

 

De opname van de ontstane moleculen vindt plaats door twee processen:
  • Osmose
  • Actief transport

 

Osmose is een opnameproces waar voornamelijk water gebruik van maakt. Osmose is het transport van een component van een hoge concentratie naar een lage concentratie van die component door een semipermeabele membraan (groen) De membraan is dus enkel doorlatend voor de watermoleculen ( blauw) en niet voor de overige (paars). Het netto resultaat is dat er water van de rechterkant van de groene stippellijn naar de linkerkant gaat.

 

Figuur 25: ( Bron: schets auteur )
Schematisch overzicht van een osmotisch proces

 

Het actieve transport is een methode die op verschillende manieren kan plaatsvinden. Enkele manieren zal ik belichten.

 

Een manier van actief transport is door middel van een carrier. Hierbij wordt de voedsel molecuul gebonden aan een eiwitstructuur ( carrier ) in de celwand. Deze carrier brengt de molecuul in de cel.

 

Een andere manier is door middel van een elektrische gradiënt die tussen het lumen van de darm en de celwand bestaat. Elektrische krachten brengen het voedselmolecuul in de cel. De natrium kalium pomp heeft hierin een belangrijke rol de elektrische verschillen wederzijds van de celwand constant te houden.

In het kader van de thesis wil ik niet ingaan op de verdere details van deze mechanismen. Mijn bedoeling is te belichten dat voedsel aan hele specifieke eisen moet voldoen, wil het op een efficiënte wijze opgenomen worden in de bloed- en lymfebaan.

Na de opname in de bloedbaan wordt voedsel verder getransporteerd naar de lichaamscellen. Daar vindt verdere omzetting en verbranding plaats. Ook in dit traject passen de verantwoordelijke stoffen( enzymen) als een sleutel in een slot op de voedselmoleculen. Als dit niet zo is, zal de verbranding en omzetting van de voedselmoleculen hieronder lijden en zullen de organen relatief overbelast worden.

 

Al deze vormen van transport en uitwisseling van stoffen aan de darmcellen, aan de bloedbaan, aan het darmlumen en aan de cellen in het lichaam leiden ertoe dat er concentratieverschillen in elektrolyten kunnen ontstaan. Dit verstoort de homeostase waardoor er orgaanproblemen kunnen ontstaan. Het lichaam zal dus alles in het werk stellen om deze ontstane verschillen vlot weer te herstellen in de oorspronkelijke toestand. Dit doet ze onder andere met de natrium kalium pomp.

 

Als laatste wil ik ingaan op de veneuze bloedstroom van de darm naar de lever. Deze flow van veneus bloed door de vena porta wordt geïnduceerd door een verschil in bloeddruk tussen de darm- en de levercapillairen. De stuwende kracht van het hart is verdwenen in het grote capillaire bed van de darmwand. De lever heeft de druk in de capillairen verminderd door sinusoïden en een relatieve verbreding van het lumen van de capillairen in de lever. Zo kan het bloed van de darm van een relatieve hoge druk naar een lage druk stromen.

 

Het bloed uit de lever stroomt rechtstreeks via de vena hepatica, de vena cava caudalis in. De vena cava is een groot bloedvat. Daardoor is de druk nog minder en zal de flow van bloed verder gaan. De vena cava caudalis gaat door het diafragma de borstholte in. Door de in- en uitademing is er een wisselende negatieve en positieve druk in de borstholte. Dit heeft een alternerend effect op de bloeddruk in de vena cava caudalis en zo weer op de afvoer van bloed uit de lever en het maag-darmstelsel. De vena cava caudalis mondt uit in de borstholte in het rechter atrium van het hart.

 

Stuwing van bloed kan veroorzaakt worden door een rechter hartfalen, longaandoeningen, en leveroverbelasting. Deze mogelijke oorzaken comprimeren de vertering.

 


Figuur 26: ( Bron: schets auteur )
Overzicht drainagegebied van de veneuze afvoer van bloed uit het maag-darmstelsel

 

Een goede mechanische en chemische verwerking van het opgenomen voedsel is van belang voor een optimale opname door het darmstelsel van voedsel. Op moleculair niveau moet het verteerde voedsel passen op allerlei structuren in de cel en op verteringsenzymen.

 

In alle vorige hoofdstukken heb ik de anatomie, fysiologie, regulering en vertering besproken en de samenhang tussen deze systemen. Dit vormt de basis van het onderzoek, dat ik gedaan heb onder vijftig honden.

 

In het volgende hoofdstuk zal ik het onderzoek beschrijven, de bevindingen geven en een uitleg geven aan de gevonden bevindingen en hun relaties.

 

9. Het onderzoek

 

Ik heb een inventarisatie verricht in mijn praktijk, om te onderzoeken of commerciële voeding een ander osteopatisch effect op de hond heeft dan rauwe voeding. Het onderzoek bestond uit een osteopatische inventarisatie van blokkades tussen de twee verschillend gevoerde groepen honden. Het onderzoek heeft het parietale, viscerale en cranio-sacrale systeem behelst.

 

Parallel heb ik bloed en ontlasting van alle honden afgenomen. De ontlasting is onderzocht op vertering van zetmeel, vet en eiwit. Een bacteriologische kweek van de ontlasting heb ik laten uitvoeren om het verschil in fauna aan te tonen.  Het bloed is onderzocht op de algemene orgaanfuncties en het rode en witte bloedbeeld.  Ik heb getracht  een verband te leggen tussen de gevonden blokkades en het bloed- ontlastingsbeeld.

 

Ik heb vijfentwintig honden onderzocht die commerciële voeding aten en vijfentwintig die rauwe voeding te eten kregen. De rassen waren Labrador Retrievers, Border Collies, New Foundlander, Heidelwachtel, Schnauzer, Duitse Herder, Jack Russel Terrier,Berner Sennen, Mechelse Herder, Bordeaux Dog, Koningspoedel, Chinese Naakthonden, Malteser Leeuwtjes, Golden Retriever, Munsterlander, Tekkel, Basset, Friese Stabij, Eurasiers, Whippets, Rhodesian Ridgebacks, Schotse Terrier en enkele kruisingen.

 

De honden waren in een leeftijdscategorie van vier tot acht jaar. Een eis was dat de hond minimaal vier jaar enkel brok dan wel enkel rauwe voeding had gegeten. Zo heeft de hond vier jaar lang enkel invloed gehad van één voedingswijze. Op die manier kon ik redelijk zeker zijn van de mogelijke te verwachten effecten. Minimaal drie weken vrij van ontstekingsremmers in welke vorm dan ook, om de blokkades te kunnen ontdekken en het bloedbeeld zuiver te houden.  De honden mochten niet ouder dan acht jaar zijn om ouderdomsklachten als spondylose en arthrose te vermijden. Ongevallen die zijn opgelopen door gebruik in de sport en erfelijke ziekten zijn uit het onderzoek geweerd, alsook ontstane ziekten vlak voor het onderzoek.

 

Alle honden waren niet nuchter. Normaal wordt bloedonderzoek nuchter gedaan om bepaalde orgaanfuncties goed te kunnen beoordelen. Mijn opzet was om de orgaanfuncties tussen de twee groepen te vergelijken in de aanwezigheid van voedsel.

 

Als opmerking wil ik duidelijk stellen dat het geen wetenschappelijk onderzoek betreft. De tijdspanne waarin deze thesis volbracht moest worden en het budget dat ik ter beschikking had, maakte dit onmogelijk.

 

a. Uitvoering van het onderzoek
Ik heb de beweging van de hond in stap beoordeeld.

 

Daarop volgde een gesprek met de eigenaar, waarin ik om de relevante gegevens betreffende de deelnemende hond vroeg. Hoe lang kreeg de hond commerciële voeding of rauwe voeding, leeftijd, of de hond aan enige sport deed, of de hond letsels had opgelopen of operaties had ondergaan.

 

Aansluitend volgde de drie minuten test* en aanvullend voerde ik mobiliteitstesten uit op zoek naar geblokkeerde wervels en trigger points. Daarna volgde een onderzoek naar de motiliteit van de lever, darmen en het diafragma.

 

Tenslotte heb ik bloed afgenomen en kreeg ik van de eigenaar de meegebrachte ontlasting. Het bloed en de ontlasting zijn onderzocht door het Veterinair Laboratorium Nederland te Roosendaal.

 

b. Resultaten
Drie honden heb ik uiteindelijk niet laten deelnemen in het onderzoek, gezien ze toch een erfelijke aandoening ( hypothyroidie ) hadden of naar mijn mening te kort rauw of commercieel gevoerd werden. Na uitsluiting van deze drie bleven er vijfentwintig rauw en vijfentwintig commercieel gevoerde honden over die hebben deelgenomen aan de inventarisatie.

 

De algemene indruk van de commercieel gevoerde honden was dat ze overwegend te dik waren. Een stijve gang hadden en een onrustige indruk maakten. De vacht verhaarde veel en er was  tandaanslag aanwezig op de P4 en C1. De rauw gevoerde honden vertoonden dit niet.

 

De ontlasting van de commercieel gevoerde honden had een penetrante geur, bestond uit verscheidene kleuren en was zacht van consistentie. De ontlasting van de rauw gevoerde honden had een stevige consistentie tot hard en was grijs tot donker van kleur. Deze ontlasting had vrijwel geen geur.

 

Hieronder volgen twee tabellen. De eerste tabel is de frequentie van gedetecteerde blokkades bij de commercieel gevoerde honden. De tweede tabel is de frequentie van gedetecteerde blokkades bij rauw gevoerde honden.

 

Mint: achterhoofd-1 halswervel. Geel: hals. Oranje: borst. Groen: lendenen.

Mint: achterhoofd-1 halswervel. Geel: hals. Oranje: borst. Groen: lendenen.

In de groep commercieel gevoerde honden hadden er twee geen detecteerbare blokkades. In de groep van de rauw gevoerde honden hadden er negentien geen detecteerbare blokkades.

 

Uit deze twee tabellen volgt nog geen relatie tussen bijvoorbeeld een thoracale blokkade, een cervicale en occiput-atlas blokkade. Hieronder geef ik het aantal honden met een combinatie van de gevonden blokkades.

 

Commercieel gevoerde groep:
·         Vijf honden
                                     T8 – T13 gecombineerd met C6 – C7 en L1 – L2
                                      blokkade
·         Acht honden
                                     T8 – T13 gecombineerd met OAA*** blokkade
·         Drie honden
                                     T10 – T13 blokkade gecombineerd met C4 –C7
                                      en OAA blokkade
·         Zeven honden  T4 en T13 blokkade

 

Alle thoracale blokkades waren ook gecombineerd met een verminderde of eenzijdige motiliteit van de lever. Het diafragma was enkel in vier van de vijftig honden normaal in motiliteit ( lemniscaat* beweging). De buikspanning ( defence musculaire ) was in deze groep honden duidelijk hoger dan in de rauw gevoerde groep, vooral rond het diafragma. Duidelijk voelbare darmbewegingen kon ik niet vaststellen.

 

Rauw gevoerde groep:
·         Twee honden
                                     L2 – L4          L4 – L6   (niet gecombineerde blokkades)
·         Drie honden
                                     T9 – T10        T9 – T10        T11 – T12 – T13
                                     (niet gecombineerde blokkades)
·         Een hond
                                     C3 – C4 gecombineerd met OAA blokkade

 

C: hals, T:borst, L: lenden

 

In deze groep was de levermotiliteit enkel bij één hond als eenzijdige beweging aanwezig. In  deze groep vertoonde de diafragma’s een normale   motiliteit
(lemniscaat beweging) De defence musculaire was vrijwel nul in het gehele buikgebied en darmbewegingen en abdominale fasciale bewegingen duidelijk voelbaar.
_________________________________________________________________
***: OAA is het gebied tussen occiput (achterrand schedel), atlas (eerste halswervel) en axis (tweede halswervel)

 

De cranio-sacrale bewegingen heb ik buiten dit onderzoek gelaten. De reden is dat het overgrote deel van de honden dit dusdanig verhinderde, dat een eenduidige uitspraak hierover niet mogelijk is. Gezien de gevonden blokkades ligt het in de lijn der verwachting dat cranio-sacrale bewegingen gestoord zullen zijn. Een thoracale blokkade (T8 – T13) kan een eenzijdige verzuring van de musculus psoas major en minor tot gevolg hebben. Zo kan een lichte torsie van het sacrum naar een zijde plaatsvinden. Door de core link verbinding kan dit zijn negatieve invloed op de meningen en de hypofyse hebben. Daardoor kan de aanvoer en afvoer van liquor cerebralis en bloed gecomprimeerd zijn.

 

Tot zover de osteopatische bevindingen van het onderzoek.
     
Nu volgen de gevonden bloedwaarden en de resultaten van de vertering van zetmeel, vet en eiwit in de ontlasting. In de horizontale as staan de bloed- en ontlastingparameters en in de verticale as het aantal honden met een waarde boven de referentiewaarde. Parameters onder de referentiewaarden zijn niet gevonden. Parameters zonder verhoging vallen binnen de referentiewaarden.


Verticale as: aantal honden.                                   Horizontale as: gemeten parameters.
De laatste drie waarden ( zetmeel, vet en eiwit ) zijn bepaald uit de ontlasting.


Verticale as: aantal honden.                      Horizontale as: gemeten parameters.
De laatste drie waarden ( zetmeel, vet en eiwit ) zijn bepaald uit de ontlasting.

 

In beide groepen honden vertoonde het rode- en witte bloedbeeld geen afwijkende waarden.

 

Opgemerkt moet worden dat er een bacteriologisch kweek van alle mestmonsters van beide groepen is gemaakt.

 

In de commercieel gevoerde groep waren er twee honden met een monokolonie Escherichia Coli bacteriën, vier honden hadden brillenkokersgist en één hond had enkel een gist gekweekt. De overige honden hadden een mengkolonie enterobacteriacea. Enterobacteriacea zijn de normale bewoners van de hondendarm.

 

In de rauw gevoerde groep waren alle kweekuitslagen een mengkolonie van enterobacteriacea.

 

c. Discussie

 

Aan dit onderzoek zitten een aantal beperkingen.

 

De groep honden bestond uit een diversiteit aan rassen en kruisingen. Opgegroeid onder verschillende omstandigheden. De honden worden op verschillende manieren gebruikt. Twee Border Collies werden gebruikt in de schapensport. Een Labrador was  huishond. Enkele honden werden ingezet voor de jacht en behendigheid. Om een aantal voorbeelden te noemen.

 

De commercieel gevoerde honden aten allemaal een andere brok en waren ook opgegroeid met een wisselend merk brok. Geen eenduidige gelijke voeding dus.

 

Enkele van de rauw gevoerde honden kregen kant en klaar vers vlees ( KVV) te eten. Dit is een gemalen vorm van rauwe voeding, die kan wisselen in samenstelling. De meerderheid kreeg echter rauwe botten, vlees , organen en groente te eten. Deze laatste vorm van rauwe voeding kent ook nog verschillende stromingen, zoals mensen die geen groenten en fruit aan de rauwe maaltijd toevoegen of de bot- vlees verhouding anders toepassen.

 

Het overgrote deel van de onderzochte groep, liet zich kalm onderzoeken. Enkele honden waren een grotere uitdaging in het onderzoek.

 

Vooraf kregen de mensen een vragenlijst (zie bijlage) Aan de antwoorden kon ik beoordelen of de hond in aanmerking kwam voor het onderzoek. Vooraf had ik dus informatie betreffende de onderzochte hond. Voor de zuiverheid van het onderzoek was het beter als ik deze informatie niet had. Tijdens mijn onderzoek heb ik getracht zo objectief mogelijk te onderzoeken.

 

De opzet die ik wilde was van elk ras twee honden van hetzelfde geslacht, dezelfde leeftijd en onder dezelfde omstandigheden opgegroeid. De één at commercieel voer en de ander rauw. Alle commercieel gevoerde honden aten één en hetzelfde merk brok. Hetzelfde zou dan gelden voor de rauw gevoerde groep. Voor de onderzoeker mocht niet bekend zijn uit welke groep de hond kwam. Een statistische analyse naar de significantie van de verschillen is wenselijk, maar niet uitvoerbaar, gezien het aantal honden te klein was en de externe invloeden op de honden te groot zijn. Binnen het kader van deze thesis, waren deze geprefereerde omstandigheden niet mogelijk.

 

Samengevat zijn de uitslagen wel representatief om de thesis verder te kunnen uitwerken naar de relaties tussen de voeding en de gevonden blokkades in samenhang met de gevonden parameters uit het bloed en de ontlasting

 

d. Bespreking van de resultaten:

 

d 1 Bloed- en ontlastingsonderzoek

 

Alkalische fosfatase is een enzym dat algemeen voorkomt in alle cellen van het lichaam. In een geconcentreerde vorm komt het voor in de lever, nieren en botten.

 

Bilirubine is een afbraakproduct van hemoglobine in de rode bloedcel. Bilirubine wordt gevormd in de milt als rode bloedcellen afsterven. Het wordt gebonden aan albumine en naar de lever vervoerd. In de lever wordt het omgezet tot een wateroplosbare vorm ( geconjugeerd bilirubine ) en met de gal uitgescheiden. In de darm wordt het verder omgezet tot stercobiline wat de ontlasting de donkere kleur geeft. Een verhoogde waarde kan dus aanleiding zijn tot een de verdenking van een leverstoring. Dit moet dan wel in combinatie met een verhoging van het enzym Ggt en galzuren.  Als laatste wil ik opmerken dat het overgrote deel van het uitgescheiden  bilirubine in de darm heropgenomen wordt. Dit heet de entero-hepatische kringloop.

 

Gamma glutamyl transpeptidase ( Ggt ) is een enzym dat voorkomt in de galgangen. Een stijging van dit enzym in combinatie met een stijging van het bilirubine en  galzuren is  aanleiding tot de verdenking van een galgangprobleem.

 

GPT of ALAT is een enzym dat in verhoogde bloedwaarden een verdenking van een leverprobleem kan zijn. Echter, het is niet specifiek en moet beoordeeld worden in combinatie met bilirubine, galzuren en AF. Als deze ook verhoogd zijn dan is er sprake van een leverstoring.

 

Creatinine en ureum zijn twee stoffen uitgescheden door de nieren. Creatinine is afkomstig uit creatinine fosfaat. Dit is de energievoorraad van de spieren. Ureum is een afbraakproduct van het eiwitmetabolisme. Verhoogde waarden laten een verminderde nierfunctie zien.  Door de verhouding tussen ureum en creatinine te berekenen kun je bepalen of de oorzaak van de verhoging voor de nieren, in de nieren of na de nieren is gelegen. De ureum/creatinine ratio gaf aan dat het renale problemen waren.

 

Calcium en anorganisch fosfaat in het bloed moet een constante verhouding hebben. Als deze verhouding wijzigt, kan dit een aantal oorzaken hebben. Een gestoorde calcitonine en parathyroid hormoon is een mogelijkheid. Calcitonine is een hormoon dat geproduceerd wordt in de C cellen van de schildklier. Het haalt calcium uit het bloed weg en incorporeert het in bot. Parathyroid hormoon gevormd in de bijschildklieren doet calcium stijgen in het bloed door :

 

  • osteoclasten* te activeren
  • de reabsorptie van calcium in de nier te verhogen
  • de darm te activeren tot calcium opname door een verhoogde productie vitamine D

 

Galzuren worden in de lever gevormd uit cholesterol. Deze worden via de gal in de darm uitgescheiden en hebben een rol in de opname van vetten uit het voedsel. Een verhoging van deze galzuren, wederom in combinatie met bilirubine en Ggt wijst op een verminderde leverfunctie.

 

Zetmeel, vet en eiwit in de ontlasting geeft een aanwijzing dat deze nutriënten niet verteerd zijn. Een reden kan zijn dat er een overload aan deze stoffen in de darm aanwezig was of dat de structuur van deze stoffen niet overeenstemde met de enzymreceptoren. Een andere oorzaak kan zijn dat het darmmilieu zoals de pH niet optimaal is om alles goed te laten verlopen. Enzymen afgescheiden door de pancreas kunnen ook tekort schieten bijvoorbeeld als de pancreas niet meer optimaal werkt. Daardoor worden eiwitten, vetten en zetmeel niet voldoende afgebroken om geabsorbeerd worden.

 

Als deze resultaten tussen beide groepen honden vergeleken worden is er een sterke aanwijzing dat de commercieel gevoerde honden een overprikkelde lever en nieren hebben en hun vertering te kort schiet. Daarnaast is bij enkele honden een te lage calcium fosfor verhouding in het bloed gevonden van de commercieel gevoerde groep. Deze verkeerde calcium fosfor verhouding kan leiden tot lever- , nier- en skeletproblemen. Pancreas enzymen zijn niet meegenomen, gezien de pancreasfunctie nuchter bepaalt moet worden.

 

 d 2 Osteopatische bevindingen en relaties

 

Tussen deze twee groepen honden zijn blokkade verschillen gevonden. In dit deel zal ik mijn osteopatische visie geven betreffende deze verschillen.

 

Commerciële voeding heeft een bewerking ondergaan zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken. Al deze nutriënten worden door de hond opgegeten en in de maag en duodenum resulteert dit in een  onvoldoende vertering. Een deel van de voeding wordt opgenomen, een deel gaat onopgenomen verder door het maag-darmstelsel. De voeding die wordt opgenomen komt via de vena porta in de lever terecht. De lever krijgt een hoeveelheid nutriënten te verwerken die genetisch niet optimaal worden aangeboden. Naast de chemische additieven als geur-, kleur- en smaakstoffen en de conserveringsmiddelen. Hierdoor ontstaat een dysfunctie van de levercellen en galgangen. Dit uit zich in het bloed door een stijging van de AF Ggt, GPT, galzuren en bilirubine. Deze beschadigingen leiden tot een verhoogde prikkeling van de sympatische afferente vezels vertrekkende vanuit de lever.  Aangekomen in het ganglion coeliacum divergeren de sympatische vezels naar de truncus sympaticus. Deze sympatische vezels behoren tot de nervi splanchnicii major. De nervi splanchnicii major treden in de truncus sympaticus en verlopen via de radix dorsalis van het ruggenmerg o.a. naar de formatio reticularis en hypothalamus.

 

De tweede weg is dat de overprikkelde afferente sympatische vezels vanuit de maag, lever, pancreas en nieren  in contact treden met de cornu laterale van het ruggenmerg. Vanuit de cornu laterale lopen deze overprikkelde efferente vezels via de radix ventralis naar het paravertebrale ganglion. Via de ramus communicans alba naar de ramus communicans griseus, naar de ramus dorsalis.  Daar geeft het signalen die resulteren in hyperestesie, hypertonie, een blokkade van de wervel, vasoconstrictie, sudomotoriek en piloerectie aan weerzijde van de ruggenwervels. Een trigger point dus. Zie figuur 28 blz. 64.

 

Vanuit deze efferente sympatische banen worden de ligamenten waaraan de lever verbonden en het kapsel van Glisson* is geïnnerveerd. De sympatische efferente overprikkeling leidt tot een constrictie van de gladde spiercellen in deze ligamenten. Door de toegenomen tonus en hyperestesie van deze ligamenten is de motiliteit van de lever gewijzigd.

 


Figuur 27: Sympatische innervatie van het autonome zenuwstelsel T7 – T13
 (Bron: schets auteur )
Groen                : sympatische afferente en efferente zenuwen.

 

Opmerking: de pancreas wordt ook nog bezenuwd door een ramus pancreaticus van de plexus mesentericus cranialis.

 

De efferente sympatische banen van de nervi splanchnicii major verlopen via het ganglion coeliacum ook naar  de maag, pancreas, milt en het duodenum. De gestoorde sympatische efferentie leidt tot het sluiten van precapillaire sfincters van de arteriolen en een dysfunctie van de sfincter van Oddi, de galblaassfincter en de sfincter van de ductus van Santorini.

 

Deze verminderde klepfuncties hebben tot gevolg dat de gal uit de galblaas en verteringsenzymen uit de pancreas vermindert vrijkomen in het duodenum. De vertering in het duodenum komt dan verder in het gedrang. Het sluiten van de precapillaire sfincters van de arteriolen geeft een verminderde perfusie van  lever,maag, duodenum, milt,  pancreas en nier. Dit geeft een hypoxie van de weefsels en een vermindert functioneren van deze organen. Door de intense ligamentaire verbinding tussen lever, maag, duodenum, milt en pancreas zal de gestoorde sympatische efferentie in al deze organen de motiliteit negatief beïnvloeden op dezelfde wijze als hierboven beschreven.

 

De maag, pancreas, duodenum, milt en lever liggen nauw verbonden aan elkaar en aan het diafragma. De sympatische dominantie en verminderde motiliteit van deze organen geeft een verhoogde druk op het diafragma. Hierdoor kan de buik- ademhaling in het gedrang komen. Een verminderde diafragma werking heeft een negatieve uitwerking op de veneuze retourcirculatie uit het abdomen.
Figuur 28  geeft aan hoe deze triggerpoints ontstaan.

 

 
Figuur 28 : ( Bron :   ICREO Stefan Alen / Franck Dirckx )
Dwarse doorsnede door het ruggenmerg en het ontstaan van een         triggerpoint

 

De uitleg van figuur 28 is als volgt.

 

Gestoorde afferente sympatische informatie ( groene pijl ) van de lever gaat via het prevertebraal ganglion (ganglion coeliacum) ( 1 ) naar het paravertebraal ganglion (truncus sympaticus) ( 2 ) door naar de radix dorsalis ( 3 ) van het ruggenmerg. Daar vindt contact plaats met de cornu laterale ( 4 ) van het ruggenmerg. Dit leidt tot een gestoorde sympatische efferentie ( zwarte pijl ) via de radix ventralis ( 5 ) over het paravertebraal ganglion ( 2 ) naar de ramus dorsalis ( 6 ) en zo naar de huid en spieren langs de thoracale en lumbale wervelkolom. In het paravertebraal ganglion zijn aftakkingen mogelijk naar andere paravertebrale ganglia, zodat de gestoorde sympatische efferentie over een heel gebied in de huid kan intreden. Zo ontstaat een rij triggerpoints over de huid.

 

De psoas spieren liggen nauw verbonden aan de nieren en de lever van de hond.  Door de gestoorde sympatische informatie uit het maag-darmstelsel  is er ook een sympatische dominantie in de musculus psoas major en minor. Daardoor treedt er een vasoconstrictie op in de bloedvaten van de musculus psoas major en minor, waardoor deze verzuurt. De strekkers van de rug als de musculus longissimus en musculus iliocostalis bevatten de hierboven beschreven triggerpoints. Hier heerst ook een sympatische dominantie met vasoconstrictie van de bloedvaten in deze spiergroepen. Dit zou de stijvere gang in de commercieel gevoerde groep honden kunnen verklaren.

 

In het volgende deel zal ik ingaan op de cervicale blokkades.

 

In de commercieel gevoerde groep waren er  honden met een gecombineerde thoracale en C4 – C7 blokkade. Dit kan als volgt verklaart worden.

 

De sensibele innervatie van de ligamenten die de lever, milt, pancreas en lever ophangen in de buik wordt verzorgd door de nervus phrenicus.

 

De nervus phrenicus verloopt door het diafragma via de thorax naar de intrede in de laatste cervicale wervels. Deze intrede is van C5 – C7. Gestoorde afferente informatie vanuit de ophangsystemen van de maag, lever, milt, pancreas en duodenum leiden tot gestoorde sympatische efferentie vanuit C5 – C7. De gestoorde efferentie kan de plexus brachialis* (C5-T2 ) beïnvloeden. De nervus phrenicus is immers onderdeel van deze plexus. Hierdoor komt de proprioceptie* van deze halswervel via de radix dorsalis niet meer binnen en ontstaat er een blokkade van halswervel vijf, zes en zeven. Door de nabije ligging van de musculus scalenus kunnen zich in deze spieren ook triggerpoints voordoen.

 

Als laatste waren er elf honden met een OAA blokkade gecombineerd met een cervicale ( C5 – C7 ) en/of thoracale ( T8 – T13 ) blokkade.

 

De nervus vagus is de belangrijkste parasympatische component van de autonome innervatie van het maag-darmkanaal. De nervus vagus zorgt onder andere voor de peristaltiek van het maag-darmkanaal en de klepfuncties. Het afferente sensibele transport uit het maag-darmkanaal naar de hersenen is echter de voornaamste functie van de nervus vagus. Vanuit het maag-darmstelsel loopt de nervus vagus via het hiatus oesophageus door het diafragma. Aan weerszijde van de oesophagus loopt de zenuw naar het foramen jugulare van het os occiput. Via deze opening in het bot van de schedel treedt de tiende hersenzenuw het centraal zenuwstelsel in. De nervus accessorius ( XI ) en de nervus glossopharyngeus (IX) komen grenzend aan de nervus vagus het foramen jugulare binnen. De overprikkelde nervus vagus(X) leidt tot een overprikkeling van de nervus accessorius(XI) en – glossopharyngeus(IX). De nervus accessorius innerveert de musculus brachiocephalicus, – omotransversarius en – trapezius. Door de overprikkeling kan in deze spieren een hypertonie en hyperestesie ontstaan. Overprikkeling van de nervus glossopharyngeus (IX) kan leiden tot slikstoornissen en een gestoorde functie van de glandula parotis.

 

De nervus vagus (X) heeft via de ramus jugularis contact met het ganglion cervicale craniale*.  De overprikkeling van het ganglion cervicale craniale komt door de overprikkeling van de sympaticus als een geheel. Via de grensstreng gaat afferente sympatische informatie naar het ganglion stellatum en zo via de ramus interganglionare naar het ganglion cervicale craniale. Vanuit hier vertrekken sympatische vezels die blokkades veroozaken rond het OAA gewricht.

 

Het frequent voorkomen van oorproblemen bij de commerciële groep wordt op gelijke manier uitgelegd. Dit leidt tot een verhoogde uitscheiding van cerumen. Het milieu in de uitwendige gehoorgang is dan optimaal voor het ontstaan van secundaire bacteriële infecties.

 

Hetzelfde geldt voor de overmatige talgklier productie in de huid. De dominantie van de sympaticus geeft daardoor een overmatige afscheiding van talg. Deze talg kan oxideren en ranzig worden. Zo ontstaat de typische hondengeur en wordt een milieu op de huid gecreëerd welke bevattelijk is voor huidinfecties.

 

Refererende naar de bovenstaande grafieken van de blokkades en bloeduitslagen, is een duidelijk verband gevonden tussen de bloedwaarden van de lever en nieren en de blokkades veroorzaakt door de lever en nier. De bloedwaarden zijn afgenomen bij niet nuchtere honden. Dit is gedaan omdat ik geïnteresseerd was in de reactie van de organen op de twee voedingswijzen en niet of er al dan niet beschadigingen zouden zijn. Zo is er een link gelegd tussen de osteopathie en de regulieren diergeneeskunde op dit vlak.

 

d 3 Ontlasting

 

Een ander verschil is gemeten in de ontlasting. De commercieel gevoerde groep had meer zetmeel, vet en eiwitfracties in de ontlasting dan de rauw gevoerde groep.

 

Een mogelijke reden is de hoeveelheid granen in commerciële voeding. Deze overload aan zetmeel kan  niet volledig verteerd worden en wordt vaak aangeboden in een moleculair afwijkende structuur door de verhitting in het productieproces van brok. Dit laatste kan ook gezegd worden over de vet en eiwitfracties bij de commercieel gevoerde groep honden.

 

Het bacteriologisch onderzoek gedaan op de ontlasting is niet geheel sluitend betreffende de gevonden verschillen. Wel is er een lichte aanwijzing dat de commercieel gevoerde groep vaker een afwijkende monokolonie bacteriën of gisten vertoonde. Het natuurlijke beeld is een mengkolonie waarin alle bacteriën in evenwicht zijn met elkaar.

 

Een reden voor het verschil is dat brok een steriele voeding is en de overmaat zetmeel, eiwit en vet een voedingsbodem is voor bepaalde soorten bacteriën. De rauw gevoerde groep eet vuile pens vol bacteriën en verteert de nutriënten efficiënter. Zo komt er in die groep een constantere aanvoer van bacteriën binnen en is er in de darm geen bodem voor het ontstaan van een monokolonie.

 

Een monokolonie kan tot een ontsteking of lagere lokale immuniteit van de dikke darm leiden. Een sympaticus overprikkeling is het gevolg. Via deze ontregelde sympaticus kan over het ganglion Impar van Walter een dysfunctie van de anaalklieren ontstaan. Daarnaast is ontlasting van rauw gevoerde honden algemeen gesproken vaster van consistentie en daardoor worden de anaalklieren bij de defaecatie beter geleegd. Deze twee redenen zijn mijns inziens de reden tot het frequenter voorkomen van anaalklier ontstekingen bij de commercieel gevoerde honden. Het ganglion Impar van Walter is een sympatisch ganglion gelegen in het bekken ter hoogte van het distale gedeelte van het sacrum.

 

10. Besluit

 

De resultaten van het onderzoek zijn nu geïnventariseerd en in verband met elkaar gebracht. Zijn er verschillen tussen de twee groepen  honden betreffende hun blokkades gecombineerd met de bloed- en ontlastingsuitslagen?  Ondanks de beperkingen van het onderzoek is mijn antwoord “ja”. Er is een verschil gevonden ten gunste van de rauw gevoerde groep.

 

Rauw gevoerde honden hebben minder blokkades. Bloedwaarden die vrijwel niet afwijken en ontlasting met meer mengkolonies van bacteriën.

 

De gevonden blokkades bij de commercieel gevoerde groep zijn gelegen ter hoogte van OAA, C5 – C7 en T8 – T13. Het OAA is verbonden met de nervus vagus blokkade, de C5 – C7 is verbonden met de nervus phrenicus en de T8 – T13 met de plexus coeliacus.

 

In de bloedwaarden zijn de leverwaarden duidelijk hoger in de commercieel gevoerde groep. Dit is verbonden via de plexus coeliacus aan de gevonden blokkades in T8 – T13 zone welke is gerelateerd met de nervi splanchnici majoris. Deze zone leidt ook tot een blokkade in de musculus psoas. De commercieel groep had frequenter hogere nierwaarden hetgeen past met de gevonden blokkades ter hoogte van L1 en L2. Vanuit L1 en L2 lopen de nervi splanchnici minoris welke bij de hond in L1,L2 en L3 in de radix dorsalis treden en zo blokkades voorzaken in deze regio.

 

In de ontlasting van de commercieel gevoerde groep zijn enkele honden gevonden met een monokolonie en gistcellen. Dit kan leiden tot een geïrriteerd darmslijmvlies met een gestoorde sympatische afferentie over het ganglion Impar van Walter. Via dit ganglion kan zo een gestoorde secretie van de anaalklier plaatsvinden met anaalklierproblemen tot gevolg. Rauw gevoerde honden hebben een consistentere ontlasting die bij defaecatie de anaalklieren leegt en stase voorkomt. Eenzelfde redenatie geldt voor de huid en oren. Ook hier zal de sympaticus dominantie een verhoogde kliersecretie geven van de cerumklieren in het oor en de talgklieren in de huid en zo aanleiding geven tot oorinfecties en een typische hondengeur van de huid. De overmaat aan talg geeft weer een optimaal milieu voor dematitiden.

 

Vooropgesteld dat perfecte voeding voor alle honden niet bestaat, kan op basis van dit onderzoek en de gevonden resultaten gesteld worden, dat voor een gezond functioneren van het spijsverteringskanaal van de hond en de daaraan verbonden osteopatische relaties, rauwe voeding geadviseerd kan worden.

 

 10. Summary

 

The   results of my research are now completed.   The relationship between all the results has been integrated and I have come to a conclusion.

 

Is there a detectable difference between the two feeding groups and the appearance of osteopathic blockades in the dogs ? Despite the short falls in my research, my answer is positive. There is a difference found in favour of the raw fed group of dogs.

 

Raw fed dogs have less blockades. Blood results which are close to normal and the bacterial colonies were more of a heterogeneous group. The found blockades in the commercial fed group of dogs were found between OAA, C5 – C7, T8 – T13 and L1 – L2. The OAA is related with a nervus vagus blockade, the C5 – C7 is related with a nervus phrenicus blockade and blockade T8 – T13 is related with the plexus coeliacus. L1 – L2 blockade is related with the kidneys. The blockades related to T8 – T13 and Li – L2 are also related to the musculus psoas.

 

The blood results concerning the liver are clearly higher in the commercially fed group of dogs. These results can be related to the plexus coeliacus and the blockades in the region of T8 – T13. This is the region in which the nervi splanchnici majoris are involved. The same group of dogs have higher results concerning the kidneys. The blockades found in the region L1 and L2 are related in kidney disturbances. The nervi splanchnici minoris are responsible for this last blockade.

 

The commercially fed group had faeces containing single colonies of bacteria and yeast colonies. This leads to an irritation on the surface of the gut. This will lead to a sympathic dominance. A sympathic dominance via the ganglion Impar of Walter can lead to a hypersecretion of the anal gland. As a result infection of the anal gland can occur. Raw fed dogs have more solid faeces. The anal gland will be emptied more often and stasis will not occur.

 

Sebumgland of the ear and skin will increase their secretions when the sympathicus is in dominance. The overload of secretion will lead to an optimal environment for bacterial infection and the typical dog smell.. This is in fact what has been seen in the commercial fed dogs.

 

There is no perfect way to feed your dog.
I can conclude based on this thesis that raw fed dogs have an optimal functioning gut and the osteopathic blockades are less  than the commercial fed group.
My advice based on this thesis,  is that raw feeding is the best way to keep your dog healthy in a osteopathic manner.
                                                               I.
Literatuurlijst:
  1. I.C.R.E.O. cursus 2007-2009 opleiding tot paarden- en honden osteopaat. Docenten Stefan Alen en Frank Dirckx
  2.  Anatomie der Haustiere deel I,II,III,IV. Nickel, Schummer, Seiferle vijfde druk Verlag Paul Parey Berlin und Hamburg 1988
  3.  Veterinary Physiology vierde editie James G. Cunningham en Bradley G. Klein. Saunders Elsevier 1997
  4.  Atlas of Human Anatomy vierde editie Frank H. Netter MD Saunders Elsevier 2003
  5.  Veterinary embryologie T.A. McGeady, P.J. Quinn, E.S. FitzPatrick en M.T. Ryan. Blackwell Publishing 2000
  6.  Functionele histologie tweede druk L.C. Junqueira en J. Carneiro wetenschappelijke uitgeverij Bunge.1989
  7.  Neurologie structuur, functie, en dysfunctie van het zenuwstelsel derde druk Prof. Dr. E. Ch. Wolters en prof. Dr. H.J. Groenewegen. Bohn Stafleu van Loghum. 2001
  8.  Core text of neuroanatomy tweede druk malcolm B. Carpenter.Williams & Wilkins Baltimore/London. 1993
  9.  Give your dog a bone Dr. Ian Billinghurst    Warrigal Publishing Australia 1993
  10.  The barf diet     Dr. Ian Billinghurst   Warrigal Publishing Australia 2001
  11.  Grow your pups with bones   Dr. Ian Billinghurst   Warrigal Publishing Australia 1998
  12.  Work Wonders Dr. Tom Lonsdale    Rivetco P/L 2005